Deze week was het weer zover: ik stelde mezelf teleur. Ik realiseerde me dat ik niet ben wie ik wil zijn, of zou moeten willen zijn, volgens mijn eigen idealen.

Ik heb hier vaker last van. Zo hecht ik aan spontaniteit en avontuur, althans op papier. In werkelijkheid ben ik niet echt flexibel en eet ik al zeven jaar lang zeven ochtenden per week hetzelfde op mijn brood. Wat moet ik hiermee? Moet ik het accepteren? Of moet ik mezelf dwingen meer te leven naar mijn ‘waarden’, zoals dat tegenwoordig heet?

Het inzicht van deze week is erger dan het broodbeleg-issue, omdat het gaat om iets groters, met meer morele lading. Het gaat over mijn favoriete onderwerp, de democratie. Die behelst meer dan alleen de politiek, stelde bestuurssocioloog Mark van Ostaijen deze dinsdag in zijn Volkskrant-column. Voor de democratie is onderling vertrouwen nodig, en dat ontstaat in verenigingen, vakbonden en andere vormen van civil society, aldus Van Ostaijen. „Zodoende is niet de grootste uitdaging om onze partijpolitiek te professionaliseren maar om onze democratie beter te vermaatschappelijken.”

Het donderdag verschenen SCP-rapport over sociale cohesie in Nederland sloot hierbij aan. Hoewel het sociaal vertrouwen in Nederland stabiel hoog is, is „de manier van samenleven” onder respondenten het meest genoemde maatschappelijke probleem. Als negatief punt noemen mensen onder andere „ik-cultuur en individualisering”.

Ik was het er helemaal mee eens. Ja, dacht ik, we moeten elkaar ontmoeten in de publieke ruimte, gedachten uitwisselen, ons verenigen, waar nodig in actie komen.

En toen kwam het inzicht: hoewel ik dit allemaal echt vind, heb ik er zelf geen zin in. Ik ben nogal individualistisch ingesteld en heb een hekel aan samenwerken en verplichtingen. Ik probeer heus wel een goede burger te zijn: de buschauffeur, de caissière en de wegwerker te groeten, deuren open te houden, omgevallen fietsen recht te zetten. Ik heb wel eens een burenborrel georganiseerd, en boodschappen gedaan voor een zieke buurvrouw. Maar dit zijn eenmalige of tijdelijke dingen, met een gunstige verhouding tussen moeite en beloning. Zou ik bereid zijn om voor onbepaalde tijd te koken voor een eenzame buurman? Zou ik vrijwilligerswerk willen doen in het buurthuis? In theorie heel graag, maar in de praktijk…

Het inzicht van deze week is erger dan het broodbeleg-issue

Ook over burgerparticipatie, zoals burgerberaden en buurtbudgetten, heb ik een dubbel gevoel. Ik geloof erin dat burgers meer vertrouwen hebben in de politiek, en misschien zelfs meer zin in het leven, als ze handelingsvrijheid hebben. Maar zelf moet ik er niet aan denken om op een vrije middag te delibereren met een groepje land- of buurtgenoten. Het lijkt me inefficiënt, frustrerend en ronduit irritant. Daar is de politiek toch voor, denk ik: zodat wij níét hoeven kissebissen over waar ons geld naartoe gaat.

Kortom: ik mag dan wel instemmend knikken bij pleidooien voor meer gemeenschapszin, in de praktijk wil ik iets anders. Ik gedij goed in onze anonieme, bureaucratische verzorgingsstaat. Ik betaal belasting, breng mijn stem uit, en in ruil daarvoor kan ik mijn gang gaan en met rust gelaten worden. Het systeem heeft absoluut nadelen, maar niet voor mij, althans niet direct. En mijn maatschappelijke betrokkenheid, die ik wel degelijk voel, kan ik uiten via mijn werk: als journalist kan ik met precies de gewenste afstand met mensen praten, demonstraties bijwonen, burgerberaden observeren. Zolang ik maar één voet buiten de deur heb.

Dit is natuurlijk een typisch voorbeeld van privilege. Het comfort van iemand met een goede baan, een groot netwerk en een prima gezondheid. De civil society is er voor wie niet genoeg heeft aan de staat: mensen die zorg, hulp of gezelschap nodig hebben die de overheid niet biedt, of mensen die via een vakbond of brancheorganisatie iets van de staat gedaan willen krijgen. Voor mij geldt dit allemaal niet. Ik kan mij met een relatief schoon geweten terugtrekken in mijn eigen kring: ik betaal toch belasting? Ik houd mij toch aan de regels?

Maar ook voor mij houdt dat ooit op. Als ik zelf hulpbehoevend word, natuurlijk, maar mogelijk al eerder. Het punt is: mijn vorm van leven veronderstelt vrede en democratie. Als de democratie wordt aangevallen, zoals in de VS, of als je land wordt binnengevallen, zoals in Oekraïne, kun je je zulk individualisme niet meer permitteren. Ik moet nog vaak denken aan een Volkskrant-column waarin Kustaw Bessems schreef dat „je aan anderen verbinden” het beste tegengif is tegen buitenlandse dreiging en onderlinge vijandschap. „Het klinkt gek, maar je aansluiten bij een coöperatie met zonnepanelen, als vrijwilliger meehelpen met ouderenvervoer, een buurtmoestuin oprichten, jongeren uitnodigen op de sportvereniging of stukken schrijven in de buurtkrant: dat zijn allemaal dingen die je kunt doen om ons als land sterker te maken.”

Ik denk dat hij gelijk heeft. Ik denk ook dat veel mensen hier net zo weinig zin in hebben als ik. Zal ik, zullen zij, die tegenzin op tijd overwinnen?

Floor Rusman (f.rusman@nrc.nl) is redacteur van NRC

by Balance-

10 comments
  1. Eerste stuk van de tekst leest erg raar, “Ik wil deze persoon zijn en vind dit, maar heb daar geen zin in en doe er geen moeite voor”.

    Als die doelen niet realistisch zijn, dan wil je, als het mij vraagt, vooral als *die persoon* gezien worden, in plaats van echt die persoon zijn.

  2. We zijn (helaas) geen robots, maar mensen. Ik vind het nogal hoge verwachtingen als je naast gezin, familie, werk, sport, vrienden, huishouden etc nog van jezelf verwacht om maatschappelijk actief te zijn. Zeker als je interesses ergens anders liggen en tegen je zin moet doen.

  3. Dit leest als ik ben ‘verliefd op ideaal X’, maar wil de lasten of t gelazer er van niet hebben.

    Pop, wees niet bang dit is een veel voorkomend syndroom. Menig vereniging draait op een geharde kern van vrijwilligers, een cohort tijdelijke bijspringers gade geslagen door een bataljon aan toekijkers ‘Ik zou graag willen, maar…’ .

    Ik frons geregeld mijn wenkbrouwen of pluk aan de sik bij de zóveelste uitvlucht. ‘kan ons kind met iemand meerijden, wij hebben de planning compleet vergeten en een weekendje weg in <voeg interresante stad in> geboekt’. Voor mij onbegrijpelijk dat de sport van je spruit je geen lor kan schelen en t excuus een dubbelboeking voor ‘ons’ tijd is (ons alsof jullie de kinderloze 19-ers zijn van weleer).
    De sport an sich mag dan mijn favoriet niet zijn, maar ik ben toch daar als moreele ondersteuning, maar misschien zie ik het fout.

    Idem als clubvrijwilliger. Voor de top teams hebben we meer coaches en trainers dan teams. Iedereen wil winnaars trainen en begeleiden. Voor de mindere goden is t schrapen en schmieren om mensen zo ver te krijgen. Toch hebben zij mijn charme, het is liefde oud papier werk, niet makkelijk, maar ze als mens zien groeien onbetaalbaar. Winnen, dat is een leuke bijkomstigheid, maar misschien zie ik het fout.

    Iedereen heeft het druk en werk is belangrijk. Geld maken om de lasten te betalen en liefst nog op maatschappelijk relevante wijze is een nobel streven.
    Maar naast mijn uitermate relevante werk, samen met honderden collega’s leukemie te bestrijden, is er toch nog tijd om jong volwassenen (hopelijk) wat te leren en te begeleiden. Klaarblijkelijk is mijn carriere toch nietig genoeg dat ik tijd over heb en die van héél veel andere ouders en begeleiders zó veel relevanter dat t alles opslokt. Maar misschien zie ik t fout.

    Wat ik in ieder geval niet fout zie is dat t gros van de ouders steeds meer noten op de zang en ‘eisen’ heeft. Liever koopt men t clubgevoel af want men wil niet investeren of een langetermijnsverplichting aan gaan. God verbiedt dat je je vrijheid opgeeft.
    Men is verliefd op het idee maar weigerd om iets structureels bij te dragen, signaleerd deugdvol zich ‘deel te voelen van de club van het kind’ en minacht tegelijkertijd hen die het wel doen.

    Vervolgens levert het een stukje op als dit. Een klaagzang, ‘ik wil zo graag , maar weet niet hoe’.
    Het heeft weinig te maken met weten, maar meer met willen. Men wil gewoonweg niet, maar wel graag de veer in de kont. De roem van het succes dat op je af zal stralen, maar zonder bloed, zweet en tranen.
    Diep van binnen wil je helemaal niet en ben je er content mee, maar wellicht zie ik het fout. Wel twijfel ik aan dat laatste, anders had je al je overschot aan tijd gedoneerd, waar dan ook en er niet in een column over lopen zwijmelen.

    [edit= spelling/naamvormen/woorden, niks veranderd]

  4. Als tiener was ik erg idealistisch en oordeelde ik snel over anderen. Wanneer je volwassen wordt kom je er achter hoe complex het is om mens te zijn. Materiele zekerheid verwerven, een goede invloed zijn op je directe omgeving, het omgaan met tegenslagen. Dat is in de eerste plaats waar mijn verantwoordelijkheden liggen.

    Een deel van de energie die overblijft kan ik besteden aan het verwezenlijken van idealen, maar ik voel me niet verantwoordelijk voor de staat van de wereld.

    Idealisme is uiteindelijk makkelijk lullen, maar het kan een onrealistisch beroep doen op individuele capaciteiten. In dat geval zou ik adviseren om je idealen bij te stellen, in plaats van jezelf te veroordelen voor het niet naleven ervan (;

  5. “Would you like to live in a small civil society where every afternoon you have to debate and vote on how to organize the local kindergarten, this and that? No! I want to live in a nice alienated society where some invisible bureaucratic network (ok, which also should be controlled in some sense) organises basic things, so I can do what I like to do.” – Slavoj Zizek.

    https://youtu.be/jaCOof5nL3M

    Een gekke ouwe lul…maar hij maakt veel goede observaties over de realiteit van hoe mensen zijn.

  6. Deze column klinkt voor mij persoonlijk als een burn out waiting to happen. Ik probeer zelf echt actief mensen te helpen waar en wanneer ik kan, maar ik kan me echt vastleggen op structureel vrijwilligerswerk. Ik werk 40-50 uur aan de energietransitie en probeer daarbij ook mijn collega’s te helpen. Ik help mijn zoon met schoolwerk waar nodig. Ik doe thuis de was enz. In een drukke week is dan mijn tijd en energie op. In een rustige week probeer ik ook nog een zieke vriendin te helpen en een extra luisterend oor te bieden. Daarmee is dan ook mijn tijd en energie op.
    Meer zou mij echt niet structureel lukken!

  7. Ik vind het wel weer grappig dat dit zelfs het idee van collectiviteit individualiseert. IK heb geen zin of tijd voor vrijwilligerswerk dus dat is slecht voor de samenleving. En andere individuen ook niet.

    Is misschien het hele idee van vrijwilligerswerk gewoon überhaupt niet zo collectief? Het zorgt er voor dat alleen mensen die kunnen permitteren om X tijd geen geld te verdienen het kunnen doen.

    Echt collectief zou zijn als we allemaal een beetje bijdragen zodat mensen zouden kunnen leven van goede dingen doen voor de maatschappij, wat ironisch gezien in deze column als minderwaardig wordt beschouwd.

  8. Wel leuk, je vindt idealistisch dat de sociale cohesie beter moet, we moeten beter samenleven. Eigenlijk best dapper geef je toe dat je daar eigenlijk ook niet veel zin in hebt (ik lees dit als: idealiter wordt de samenleving leuker maar ik denk zelf niet dat ik er iets aan kan of wil bijdragen).

    Het eerste wat mij opviel aan deze column: het gaat alleen maar over de schrijfster en het woord “ik” is echt heel vaak genoemd. Dat is ook het doel natuurlijk, want ja, column, maar ik moest erom lachen dat ik al voor de kern van het verhaal dacht wauw, deze mevrouw praat heel graag over zichzelf.

Comments are closed.