De Europese elektriciteitsmarktverordening verplicht alle EU-lidstaten om medio 2026 voor het eerst hun flexibiliteitsbehoefte – inclusief energieopslag – in kaart te brengen. Op basis van dit verslag moet elke lidstaat vervolgens een indicatieve nationale doelstelling voor niet-fossiele flexibiliteit bepalen.
Politieke discussie
‘Het kabinet hecht eraan om eerst te bepalen hoeveel flexibiliteit, inclusief energieopslag, nodig is en wacht de – door EU-agentschap ACER vast te stellen – methodologie en het voor Nederland op te stellen verslag van de flexibiliteitsbehoefte af,’ schrijft de demissionaire minister in haar brief aan de Tweede Kamer.
Tweede Kamerlid Pieter Grinwis (ChristenUnie) vroeg eerder aan minister Hermans om een specifiek opslagdoel vast te stellen. ‘Een van de belangrijkste elementen in het toekomstige energiesysteem is energieopslag,’ stelde Grinwis destijds. ‘Energieopslag kan het stroomnet ontlasten en een aanzienlijk deel van de netverzwaring voorkomen.’
Naar aanleiding van de door Grinwis ingediende motie zei de minister toe de voor- en nadelen van een nationaal doel voor flexibiliteit en energieopslag in kaart te brengen.
Voor- en nadelen
Minister Hermans benadrukt in haar Kamerbrief dat het vastleggen van een nationaal doel voor flexibiliteit en energieopslag zowel voordelen als nadelen heeft. Als belangrijkste voordelen noemt ze het concretiseren van het belang van flexibiliteit, het bieden van sturing en de mogelijke snellere opschaling van flexibiliteitstechnieken.
Tegenover deze voordelen staan volgens de minister substantiële risico’s. Ze waarschuwt voor mogelijke marktverstoring wanneer een doel zou leiden tot maatregelen met verkeerde prikkels. Ook bestaat het risico van een inefficiënte systeeminrichting die in het ergste geval de netcongestie zelfs zou kunnen verergeren.
Het kabinet gaat zich volgens de minister wel al inzetten op het verbeteren van monitoring en scenariomodellen, inclusief prognoses van netbeheerders. ‘De groei van opslag kan op dit moment nog onvoldoende nauwkeurig worden voorspeld en gerapporteerd’, besluit Hermans.