Dat blijkt uit cijfers die EenVandaag heeft opgevraagd bij de Kamer van Koophandel. Gemeenten zijn sinds de decentralisatie in 2015 verantwoordelijk voor het organiseren en inkopen van jeugdzorg. Zij hebben die taak overgenomen van de Rijksoverheid en de provincies, met het doel om jeugdzorg efficiënter en kleinschaliger te maken. Dat laatste is gelukt, maar efficiënter werd het daarmee niet: het aantal aanbieders steeg explosief, en de zorg werd alleen maar duurder.
Grip kwijt
Ook in Veendam en 8 andere gemeenten in de regio Groningen steeg het aantal zorgaanbieders hard. Binnen 7 jaar gingen de gemeenten van 30 zorgbedrijven naar 220, waardoor ze het overzicht helemaal kwijtraakten. Daarom besloot de gemeente Veendam in te grijpen en flink te snoeien in het aantal aanbieders.
Ans Grimbergen is wethouder in die gemeente en had het idee dat ze de grip op jeugdzorg totaal verloor. “Ik kon niet met ál die aanbieders om tafel”, vertelt ze, “en ik had geen grip op de kosten. We zagen dat kinderen elk jaar naar een andere aanbieder gingen voor hetzelfde traject, en dan nog was het probleem niet verholpen.”
Eén toegankelijke voorziening
Veendam koos er daarom voor om de meest voorkomende soorten jeugdhulp in één opdracht te bundelen, en door een klein aantal samenwerkende partijen uit te laten voeren onder de noemer Jeugd Expertise Punt (JEP).
“Een algemene voorziening waar je zonder indicatie, zonder beschikking, en zonder eigen bijdrage met je zorgvraag terechtkunt. Je hoeft ook niet langs de gemeente. Dat maakt het erg toegankelijk”, zegt Grimbergen.
Kleine vragen klein houden
In de praktijk betekent het dat bij elke huisarts en op elke basisschool één dag in de week een ondersteuner zit waar ouders met hun vragen terechtkunnen. Dat is geen ambtenaar, maar een gedragswetenschapper of orthopedagoog met specialistische kennis. Dat is de kern van het succes, volgens de wethouder. “Die heeft heel snel door wat er al gevraagd is en wat hij kan doen, en de meeste gezinnen kunnen na 4 of 5 gesprekken weer verder.”
Anne Hueting is de spil in het nieuwe systeem. Zij is coördinerend gedragswetenschapper bij JEP in Veendam en haar werk is door deze nieuwe werkwijze behoorlijk veranderd. “Waar de behandelaar in eerste instantie in de tweedelijnszorg en dus in de GGZ-instelling zat, zit hij nu ineens veel dichter op daar waar de vraag eigenlijk ontstaat. En daarmee lukt het heel vaak om kleine vragen ook klein te houden.”
Help, mijn kind pubert
Als voorbeeld noemt Hueting ouders met een kind dat overgaat in de puberteit. “Dat vraagt ineens compleet iets anders van de ouder. Want het kind wordt opstandig, gaat zich anders gedragen. Die ouder denkt: help, wat moet ik hiermee? Mijn kind is ineens aan het blowen of heeft alcohol gebruikt. Hoe moet ik daarmee omgaan?”
Voorheen zag de gedragswetenschapper dat ouders lang met zulke vragen bleven zitten. “Daardoor ontstaan veel meer conflicten in de thuissituatie. En hoe langer die problemen duren, hoe erger die problemen in zo’n gezin worden. Als een gezin dan hulp vraagt bij bijvoorbeeld een gemeente, staan ze ook nog eerst 6 maanden op de wachtlijst voordat beoordeeld wordt of ze daar hulp bij mogen krijgen. En dan kunnen die problemen escaleren.”
Wachtlijsten verdwenen
“Die ouders kunnen we nu gelijk voorzien van kennis”, vervolgt Hueting. “Vertellen wat er hoort bij de normale ontwikkeling en hoe je dat als ouder het beste kunt bijsturen. Zo leren ouders eigenlijk veel sneller hoe ze moeten handelen naar hun kind, voordat het echte problemen kwijt.”
Wethouder Grimbergen ziet na 2,5 jaar werken met dit nieuwe systeem dat er nauwelijks uitval meer is op scholen en de wachtlijsten verdwenen zijn, terwijl de hulpverleners wel méér kinderen zien. “Want de mensen komen eerder”, zegt Grimbergen. “Dat is eigenlijk heel mooi, want ze durven dus hulp te vragen. We zien dus wel meer kinderen aan de voorkant, maar de kosten dalen wel behoorlijk.”
Eerder hulp, minder zwaar
Hoe dat kan? “Je bent er eerder bij”, zegt Grimbergen. “Je hebt minder zware zorg nodig, we zien de aantallen daar afnemen en de kosten ook.” De gemeente Veendam moest 6 ton bezuinigen op de jeugdzorg. “En dat hebben we ook ruim gehaald”.
Deze werkwijze een-op-een kopiëren naar een andere gemeente, gaat volgens Anne Hueting van JEP niet. “Voordat je aan zo’n project begint, zit je wel in de financiële stress. Overal is de jeugdhulp steeds duurder, en je moet eerst investeren om iets anders te gaan doen. Investeren kost over het algemeen in eerste instantie meer geld.”
Overgangsperiode
Nu staat de gemeente er financieel goed voor, maar dat was de eerste twee jaar wel anders. “Toen hadden we geld tekort. We zaten eigenlijk nog in de oude aanpak en we wilden een nieuwe aanpak invoeren. Maar we hadden heel duidelijk voor ogen dat we dat niet met een harde knip wilden doen, dat andere kinderen die al zorg kregen in één keer over moesten naar de nieuwe aanpak.”
Dus de eerste jaren stegen de kosten, en dat vraagt veel vertrouwen, zegt Hueting. “Van beleidsmakers, van wethouders, van college van burgemeester en wethouders en van ons als professionals, dat we blijven vasthouden aan deze methode en het tijd geven om het te laten landen.”
‘Een uithuisplaatsing is ons falen’
Inmiddels is de financiële stress weg en kan de gemeente de gemaakte ruimte benutten. “We hebben nu echt tijd om de jeugdhulp te gaan analyseren”, zegt Hueting. “We evalueren nu jaarlijks alle kinderen die uit huis zijn geplaatst in onze gemeente. We vinden een uithuisplaatsing echt het falen van de jeugdhulpverleners.”
“Nu kunnen we ons focussen op de inhoud en de samenwerking zo verbeteren dat we ook uithuisplaatsingen minder gaan zien in Veendam. Het lukt ons al om actief uithuisplaatsingen te voorkomen. Er zitten al minder kinderen thuis van onderwijs omdat we die problemen dus eerder en kleiner kunnen aanpakken.”