Artikel 23 van de Grondwet – dat er dus voor zorgt dat iedereen vrij is om onderwijs te geven, zelfs op basis van een bepaalde religieuze overtuiging – bestaat al sinds 1917. “Toen we nog in een verzuilde samenleving leefden”, voegt hoogleraar staats- en bestuursrecht Wim Voermans aan de Universiteit Leiden eraan toe.
‘Heilig huisje’
Volgens hem is het artikel een beetje een ‘heilig huisje’ – een onderwerp dat voor sommigen zo belangrijk is dat er geen discussie over mag ontstaan. Maar toch is het al jaren een discussiepunt. Sommige partijen vragen zich namelijk af of het artikel nog wel van deze tijd is.
“Er zit een bepaalde spanning tussen de vrijheden die artikel 1 geeft, dat is eigenlijk het gebod voor de overheid om iedereen gelijk te behandelen en het verbod om te discrimineren – en artikel 23, dat is de onderwijsvrijheid”, zegt Voermans.
Spanningen
“Het kan elkaar af en toe bijten”, begint hij zijn uitleg, “omdat bepaalde heilige geschriften van sommige religieuze groeperingen niet iedereen gelijk wil behandelen of ook niet iedereen als gelijk kan zien. We hebben bijvoorbeeld uit de geschiedenis gevallen gezien waarin bepaalde orthodoxe scholen zeiden: ‘Homoseksuele mensen, dat mag niet in het oog van onze schepper.'”
“Dat is een probleem”, zegt Voermans. “Er kan spanning ontstaan. Ook allerlei overtuigingen die worden uitgedragen over hoe bepaalde groepen zich tot elkaar dienen te verhouden of bepaalde geloven zich tot elkaar dienen te verhouden. Als je dat allemaal vrij uitdraagt onder het mom van de onderwijsvrijheid, dan kan dat spanning op gaan leveren met het discriminatieverbod van artikel 1.”
‘Een mooie metafoor’
Bontenbal zei gisterenavond dus dat deze rechten ‘mogen botsen’, maar volgens Voermans is dat niet nodig. “Bontenbal gebruikt een mooie metafoor, maar die metafoor hebben we inmiddels sinds 2020 opgelost. Het is niet meer zo dat die twee artikelen los van elkaar staan.”
Dat is gedaan met de Algemene wet gelijke behandeling, gaat de hoogleraar verder. “Er is een oplossing gevonden met die wet, waarbij alleen nog in gevallen van toelating van leerlingen of het werven van docenten ruimte is om religieuze vrijheid een plek te geven boven het discriminatieverbod. Maar dus niet meer in andere gevallen, als het gaat om het geven van het onderwijs zelf, of de behandeling van de leerlingen en docenten tijdens de lessen.”
Op vingers getikt worden
Door die wet kan dus artikel 1 boven artikel 23 gaan, terwijl er normaal gesproken niet echt een rangorde in wetten is. Scholen mogen dus ook op de vingers worden getikt als ze iets doen wat tegen artikel 1 ingaat. En daardoor zijn er dus ook minder vrijheden voor scholen om te vertellen wat ze willen.
Toch zijn er nog steeds partijen die willen dat artikel 23 helemaal wordt afgeschaft, bijvoorbeeld omdat het integratie in de weg zou staan. Voermans snapt wat die partijen zeggen. “Als je het leest, letterlijk, dan lijkt dat wel zo. Want je mag op basis van je eigen religieuze overtuiging onderwijs geven. Ook jouw voorkeuren of mensbeeld kun je daar helemaal uitventen.”
‘Niet zo eenvoudig’
“Maar”, gaat hij verder, “tegenwoordig is die vrijheid wel sterk ingeperkt. Er gelden wat we noemen kwaliteitseisen aan publiek bekostigd onderwijs. Dus je zult gewoon aan eindtermen moeten voldoen, je zult onderwijs moeten geven in burgerschapszaken, je zult verdraagzaamheid moeten onderwijzen. Dat zijn allemaal dingen die tegenwoordig moeten.”
“Dus daarom stelt het eigenlijk ook al niet zo heel veel meer voor, die vrijheid van godsdienst en met name dat uitdragen in het onderwijs en jouw eigen religieuze richting. Dat is al zeer beperkt, omdat we daar veel sterkere eisen aan zijn gaan stellen.” Dat het artikel afgeschaft zou worden, lijkt Voermans dan ook sterk. “Dat is echt niet zo eenvoudig.”