De vader van Maarten Doorman was aardrijkskundeleraar, op een school in Het Gooi. Een vriendelijke en bescheiden man, die graag in een door zijn vrouw gebreide Noorse trui liep. Veel praten deed hij niet, flamboyant was hij zeker niet, moderne literatuur of kunst interesseerden hem niet, en voetballen met zijn zoons – het waren er drie – kon hij niet, want au, au, zijn rug. En als zijn zoons op zaterdag een wedstrijd speelden kwam hij niet. Dan zat hij proefwerken te corrigeren, lessen voor te bereiden. En misschien, schrijft Maarten Doorman in zijn boek Mijn vader en ik, deze week verschenen, vond zijn vader de sfeer op de club te ruw. „Hij was geloof ik niet buitensporig gecharmeerd van al dat mannengedoe.”

Zoom in

Maarten Doorman: Mijn vader en ik. Prometheus, 256 blz. € 25,99

Maarten Doorman (68), filosoof, schrijver, dichter en recensent, onder meer bij NRC, en emeritus-hoogleraar Cultuurfilosofie in Amsterdam en Maastricht, ergerde zich vroeger aan het „kleine leven” dat zijn vader leidde, het „gewone” van zijn bestaan, en dat van zijn moeder, die Nederlands had gestudeerd en lerares op dezelfde school was. Zij toonde geen belangstelling voor literatuur van na het interbellum. Hun spiritualiteit en religiositeit – ze waren remonstrants, een vrijzinnige stroming binnen het protestantisme – irriteerden hem ook. In zijn boek beschrijft hij de vage „opvlammende weerzin” en „plaatsvervangende schaamte” als zijn vader net dood is en hij op de door zijn moeder opgestelde rouwkaart leest dat die nu op weg is naar „het grote Licht van God” en zich „omhuld en gevuld” weet door de „universele geest”.

Het is dan juni 2000. Zijn vader is, zevenzeventig jaar oud, tijdens de EK-kwartfinale Nederland-Joegoslavië bezweken aan een hartaanval. Bij de crematie zegt Maarten Doorman tegen het lichaam in de kist: „Vader, je was een zenuwlijder, maar een lieve zenuwlijder.” In de laatste jaren voor zijn pensionering had de eerder zo geliefde en bekwame aardrijkskundeleraar de greep op zijn leerlingen verloren en was overspannen geraakt. Hij werd afgekeurd.

Van dat ‘zenuwlijder’, schrijf je, had je meteen spijt.

„Het was snel nog even mijn puberale gelijk halen ten koste van hem. Lucht geven aan mijn distantie jegens hem in plaats van rouw te betonen. Mijn vrouw vond dat ook en liet me dat ’s avonds duidelijk merken. Ik had, op een wat ironische manier, eerlijk willen zijn, oprecht…”

Zoals de filosoof Rousseau in zijn ‘Bekentenissen’ (1770).

„Over wie ik verschillende keren geschreven heb, ja.”

Onder andere Rousseau en ik. Over authenticiteit, waarin Maarten Doorman de filosoof presenteert als de uitvinder van het ‘ik’ dat in de westerse wereld zo belangrijk wordt gevonden. Sinds Rousseau, laat hij zien, zijn we in de greep van het verlangen naar ‘echtheid’ en ‘oprechtheid’.

En jouw verlangen naar oprechtheid…

„… sloeg in mijn toespraak om in het tegendeel, wat je bij Rousseau ook ziet gebeuren. Het is de paradox van de authenticiteit. Hoe eerlijker en natuurlijker je wilt zijn, hoe onoprechter je wordt.”

Je bent vorig jaar pas aan dit boek begonnen, lang na je vaders dood.

„Maar eigenlijk was het al begonnen met een stuk dat ik in 2017 voor De Gids schreef over een reis met mijn vrouw en kinderen naar Suriname. Dat ging onverwachts ook over mijn vader, die in 1922 in die andere Nederlandse kolonie was geboren, op Java, waar zijn vader eerste machinist was op een suikerrietplantage. Het was alsof de voorouderverering die ik in Suriname had gezien iets in mij had wakker gekust. En niet omdat ik mijn vaders dood niet verwerkt zou hebben, het was eerder iets dat ik ook bij mijn leeftijdgenoten zie: nieuwsgierigheid naar het verleden, de behoefte om je leven te plaatsen in een langere lijn en er een nieuw verhaal van te maken.”

Je had, schrijf je, geen klassieke Vatersuche in gedachten.

„Wat het wel is geworden. Of zoals de schrijver en columnist Maarten Moll in zijn boek De man op de foto schrijft: „Mijn vader heeft ruim zesenvijftig jaar voor mijn neus gestaan en ik heb hem niet gezien.” Ik kende mijn vader niet. Ik ben op zoek gegaan naar zijn verleden, naar de tijd waarin hij opgroeide en volwassen werd, maar vraag je me of ik hem echt heb leren kennen of begrijpen – nee. Hij blijft voor mij als de rook van een uitgeblazen kaars die je probeert te grijpen, wat een van mijn zoons een keer deed toen hij klein was. Als je je hand opent blijkt er niets in te zitten.”

Op zijn twaalfde werd de vader van Maarten Doorman naar Nederland gestuurd om naar de middelbare school te gaan en niet te ‘verindischen’. Hij woonde met zijn jongere broer bij zijn grootvader in huis in Voorburg, waar ook een tante met haar Franse echtgenoot en hun zoontje woonden. Die grootvader, weduwnaar, had prostaatkanker en op een dag vond de vader van Maarten Doorman hem in de badkamer – dood door eigen hand. Dat was in 1941. „Zelfs aan mijn moeder”, schrijft Maarten Doorman, „heeft hij nooit willen vertellen hoe hij hem had aangetroffen.”

Nu noemen we dat een trauma.

„En mijn broers en ik hadden er geen weet van. We hoorden het pas na mijn vaders dood. Dat die grootvader generaal was, net als oom Piet, daar had mijn vader het ook nooit over. Die hele militaire geschiedenis van mijn familie – nul, niks, geen onderwerp. Karel Doorman (die van de Slag in de Javazee in 1942, red.) is een ander verhaal. Wij kregen daar nogal eens vragen over en hij maakte ons duidelijk dat Karel Doorman géén, of in elk geval náúwelijks, familie van ons was. We hoefden ons níets te verbeelden. En dat deden we ook niet.”

Je broers en jij lachten erom.

„We namen het niet serieus, nee. Dat verleden bleef onzichtbaar, net als alles wat mijn vader in de oorlog had meegemaakt. Zijn verhalen erover hadden zich samengebald in een paar anekdotes. Een ervan ging over zijn ontsnapping per trein uit Duitsland, waar hij als een van de andere vijfhonderdduizend Nederlandse dwangarbeiders – vijfhonderdduizend – te werk was gesteld. ’s Nachts werd hij met drie anderen in de kofferbak van een auto de Nederlandse grens over gesmokkeld. De auto werd aangehouden, een van hen moest niezen, en soldaat scheen met een lamp naar binnen en toch werden ze niet ontdekt. Een andere anekdote ging over de stier die mijn vader achtervolgde toen hij zich ’s nachts buiten had verstopt uit angst voor razzia’s. Hij zat ondergedoken op een boerderij bij Roermond. Mijn vader was in een boom geklommen en urenlang had de stier op hem staan wachten, tot die er genoeg van kreeg. Razzia’s? Buiten overnachten? Een stier die je achternazit? Nu zouden we er EMDR voor krijgen. En dan vergeet ik nog de bombardementen die hij meemaakte, zijn tocht over de Rijnbrug zonder Ausweis, de controles…”

Je hebt hem, schrijf je, misschien ten onrechte zo klein gemaakt.

„Dat kleineren van onze vaders en geen belangstelling voor ze tonen, dat is typerend voor mijn generatie. Mijn verhaal is het verhaal van een generatieconflict en dat conflict was toen ik jong was alom aanwezig. En ja, dat had met de oorlog te maken. Zij hadden echt iets meegemaakt. Zij waren geconfronteerd geweest met geweld, honger, extreme situaties. Zij hadden gelééfd. En wij, hun kinderen, waren een voetnoot bij hun geschiedenis. Niets meegemaakt. Herinner je je dat wonderlijke beeld van Kafka in zijn Brief an den Vater? Een vader ligt uitgestrekt op de wereldkaart en voor de zoon is weinig ruimte meer voor een eigen leven. Alle bewoonbare delen zijn zo’n beetje bezet. Wat zette mijn generatie daar tegenover? Het verwijt dat de wereld verrot was en de mens verachtelijk. Kernwapenwedloop, het verpeste milieu – hun schuld. Ondertussen profiteerden we van de welvaart en de veiligheid waarin wij dankzij hen opgroeiden.”

Waarom dan dat zwijgen van al die vaders, van jouw vader?

„Of luisterden wij niet? Toen mijn vader eind zestig was, mijn leeftijd nu, gingen we een paar keer per jaar met elkaar eten in een restaurant, op zijn initiatief. Het kan zijn dat ik dingen vergeten ben, maar echte gesprekken hadden we nooit. Ik stelde niet de goede vragen, of ik vroeg niet door. En hij wilde het alleen maar gezellig hebben. Denk ik. Ik weet het niet zeker. Jolande Withuis zegt in haar boek Raadselvader dat haar vader er na de oorlog alles aan deed om zijn precaire evenwicht te bewaren en daarom geen hedendaagse literatuur meer las en geen films meer zag, anders zou hij geconfronteerd kunnen worden met dingen die te gevoelig waren. Ik vind dat zo’n mooie observatie.”

Toch lees je in de brieven van je vader dat hij in de eerste jaren na de oorlog nog wel las en naar muziek luisterde.

„En hij tenniste! Mijn vader! Met die rug! Op de school waar hij toen werkte, in Veendam, regisseerde hij een toneelstuk en dat werd” – hij lacht – „in de plaatselijke krant besproken. Ik kon mijn ogen niet geloven. De volgende vraag is waarom zulke dingen later uit zijn leven verdwenen. Ik denk dat het hem best veel moeite kostte om te doen wat hij deed, lesgeven en voor zijn gezin zorgen. Hij was langzaam, perfectionistisch. Dat misplaatste zenuwlijder van mij kwam niet helemaal uit de lucht vallen. Maar ik voel geen boosheid. Of nou ja, niet meer. En misschien was het vooral teleurstelling. Het is ambivalent.”

In je boek stel je jezelf de vraag of je als kind moet weten wat voor man je vader was.

„Naar aanleiding van Sandro Veronesi’s boek La forza del passato, vertaald als In de ban van mijn vader. Aan het begin heb je die schitterende scène met twee stellen die komen eten bij de hoofdpersoon en zijn vrouw. Een stel gaat wat eerder weg en dan loopt de vriend die is gebleven met de hoofdpersoon mee om ze uit te laten. Weet je wat leuk is, zegt die vriend. Je moet de knop van de intercom bij de voordeur indrukken, dan hoor je wat ze beneden over deze avond zeggen. Het is het einde van de vriendschap met dat stel, en met die vriend. Heb je als zoon of dochter het recht om te weten wie je ouders waren? Heb je de plicht om daarachter te komen? Wat mag je als ouder bij je houden?”

Lees ook

Europese landen zitten nog altijd compleet in hun eigen film

Affiche tegen de euro in Kopenhagen in 2000.

Geef cadeau

Deel

Mail de redactie

NIEUW: Geef dit artikel cadeau
Als NRC-abonnee kun je elke maand 10 artikelen cadeau geven aan iemand zonder NRC-abonnement. De ontvanger kan het artikel direct lezen, zonder betaalmuur.