Er borrelt van alles. Iets oefent van onderaf druk uit. Had je maar een boorkop om de nood te lenigen, om die substantie naar de oppervlakte te brengen. Dit is een metafoor voor Peter Buwalda’s nieuwe roman De jaknikker, maar hou hem even vast.

Bekijk artikel in krant
Peter Buwalda: De jaknikker. De Bezige Bij, 688 blz. € 35,- (gebonden € 45,-)
Eerst het verleden. Een probleem dat je kon zien aankomen: dat je niet aan De jaknikker kunt beginnen zonder je eerst weer in Otmars zonen (2019) verdiept te hebben. Want Buwalda gaat gewoon verder waar we gebleven waren, net zo doodleuk als hij ophield. Daar kon je Buwalda om vervloeken; met de cliffhanger op bladzijde 607 van Otmars zonen zag je een scène eindigen, en ook een hoofdstuk, eventueel een deel van een roman, maar toch echt geen roman. Het boek was uit, maar dit was geen einde.
De lijnen lagen nog onafgehecht voor ons. Journaliste Isabelle Orthel had Shell-CEO Johan Tromp nog geenszins ten val gebracht met haar onderzoek naar zijn kwalijke rol bij een Nigeriaanse kidnapping; waarover ze hem tijdens een undercover-affaire penibele feiten ontfutseld had. Evenmin was Ludwig Smit, ook Shell-medewerker, uit de kast gekomen als Tromps zoon (vader was er in zijn jeugd vandoor gegaan), terwijl zij wél oog in oog hadden gestaan. En de onthulling van een teruggevonden Beethoven-pianosonate door Dolf Appelqvist, vermaard pianist en Ludwigs stiefbroer, had ook nog niet plaatsgevonden.
Er was in Otmars zonen, grof gesteld, nog bijna niets gebeurd. Ja, er was spanning opgebouwd. Reusachtig onbevredigend, maar wrong je je in een bochtje, dan kon je het Buwalda vergeven. Serieseizoenen hebben ook cliffhangers. En tja, het paste wel: het uitstellen van de inlossing was een structurerend principe van Buwalda’s vertelling. Er werd teruggedacht, een afslag genomen het verleden in, een scène beschreven, in geuren en kleuren. Pagina’s later pakten we de draad van het heden weer op – waar intussen (goh, ja, vertel eens) nog niets gebeurd was. Een kom soep leegeten duurde vele bladzijden. Een ritje naar het vliegveld: eindeloos.
Geen probleem! Want: die geuren en kleuren. Buwalda liet genoeg gebeuren in zijn taal, in zijn zinnen, om je er gewillig aan uit te leveren, je mee te laten voeren. Je leest een roman niet om hem gauw uit te hebben, toch? Buwalda schreef als een jazztrompettist die zijn beste solo liet horen, die geen voorgeschreven maten oplepelde maar er nu, nu, nú voor ons was – verder zouden we straks wel gaan. Die scène van nachtelijk reiken naar een oordopje, zonder daarbij de bedgenoot te wekken: het kon niet lang genoeg duren.
De keerzijde: dat je je van Otmars zonen vooral het hoe herinnert, niet het wat (of het moest zijn die geweldige, uiterst uitgesponnen slapstickanekdote rond een absintfles). Maar het boek bevat een personagelijst en een ingestoken foldertje-met-samenvatting, zodat je door kunt.
Terug naar Sachalin
Op de bekende voet verder dus. Terug op het Siberische eiland Sachalin, of Sakhalin Island zoals het hier heet, waar Shellbaas Tromp net afscheid heeft genomen van journaliste Orthel, die hem kwam informeren over haar belastende gespreksopname tijdens hun eerdere SM-affaire. Tromp maakt met zijn advocaat plannen om terug te vechten. En hij neemt Ludwig verrassenderwijs in dienst als persoonlijk assistent, „tassendrager” – zijn onuitgesproken zoon dus! Eigenaardig, maar misschien is dat „om hem te kunnen observeren als een aangelijnd aapje, opgesloten in een bezemkast naast zijn kantoor”, denkt Ludwig. Want o ja: we springen in dit boek ook weer een paar keer op magische wijze van personage naar personage. Een aanraking, en we katapulteren vanuit Tromps hoofd dat van Ludwig in, waarin we dan weer een pagina of honderd opgesloten zitten, tot er weer indringend contact is, met Isabelle. Zij probeert haar primeurtje rond de Beethovensonate veilig te stellen door een documentaire rond de vondst op touw te zetten.
Meer van hetzelfde? Grotendeels wel, al belooft De jaknikker op het omslag een „ontknoping” te zijn. Gek eigenlijk, want Otmars zonen was ons beloofd als het eerste deel van een trilogie, waarmee De jaknikker dus het middendeel moet zijn, begin- en (met wat pech) einde- en ontknopingloos? Het loopt anders, maar houd dat ook even vast. Voorlopig gaat Buwalda voort en dat betekent ook dat hij de kunst van het uitstellen beoefent. De echte informatie komt in terugblikken tot ons.
Of dat nemen we maar aan. Maar zo dwingend als eerder voelt het ditmaal niet. Buwalda is niet slechter gaan schrijven, dat niet, al ontbreken de oordopjes en absintfles, de onvergetelijke jazzsolo’s van dat kaliber, en treedt er wel een zekere gewenning op. Maar vooral dringt zich, als we wéér een jeugdherinnering in duiken, de vraag op: waarom, waartoe? Na Otmars zonen hoopten we nu een bron aan te boren waar de borrelende derrie uit komt spuiten. We kregen een Jaknikker die het stroperige materiaal moeizaam uit de grond moet pompen.
Afbrokkeling
Maar met welk doel? Wat voor verhaal is dit? Gaat het over het ontvoeringsschandaal dat het einde van de ceo moet betekenen – boven hem hing ook nog een oud seksschandaal rond een „kofferbakbrief” en (nog) een SM-affaire? Ging dit verhaal hem neerhalen, en zo ja, waarom duurt dat dan zo lang? En wat hebben olieman en sonate toch met elkaar te maken? Of is dit toch de Vatersuche die volgens de eerste zin van Otmars zonen „niet aan de orde” was? En trouwens: die acrobatische perspectiefwisselingen zijn leuk, maar wat hebben ze te betekenen? Als Buwalda dan een loopje lijkt te nemen met zijn eigen spelregels, door een tijdsprong van vele maanden te maken, en door het perspectief niet door een aanraking te laten wisselen maar door een nieuw hoofdstuk… – waar is hij nou mee bezig?
Dat blijken de juiste vragen. En die afbrokkeling van de roman en de narrigheid van de lezer daarover lijken wel vooropgezet. Want De jaknikker neemt een wending, Buwalda boort een extra laag aan die alles verandert, alles in nieuw daglicht zet. Er gebeurt iets in het boek dat opschudt en desoriënteert, je zit een paar pagina’s lang te turen voor je doorhebt wat – en het maakt dat De jaknikker verrast en boven zichzelf uitstijgt. En het is onmogelijk om dat spoilervrij te bespreken.
Eerst maar even: wat voor boek is het? In Otmars zonen leek dat duidelijk: een roman over het neerhalen van een machtige man. Daarmee was het literatuur volgens klassiek model, het type boek dat je met Grote Schrijvers associeerde, denk vliegveldthrillers van de koningen van de literaire apenrots, à la Jonathan Franzen. Maar de tijd heeft de afgelopen zes jaar niet stilgestaan: er kwam #MeToo, de veronachtzaamde vrouwelijke stem werd eindelijk gehoord. Waardoor ook de hegemonie van die grote, omspannende verhalen, vaak door een (witte) man verteld, wat afbrokkelde. De persoonlijkheid van een auteur deed er (weer) toe, al was het maar omdat er onevenredig veel waardering was uitgegaan naar één type auteur, denk aan dat mannelijk genie dat veel ruimte inneemt. Dat type boek, dat ook Buwalda schrijft, of schreef, heeft intussen iets sleets gekregen.
Aan De jaknikker zijn die ontwikkelingen niet voorbijgegaan. Vroeg in de roman merkt Johan Tromp al iets schutterigs op over „zijn toegenomen sensitiviteit”. En zijn echtgenote, Barbara Johnson, een vrouw van kleur, gewaardeerd Amerikaans literatuurwetenschapper, is bezig met een eigen roman. Dat detail blijkt van cruciaal belang, als er, door het reguliere verhaal heen en buiten de doorlopende hoofdstuknummering om, dikgedrukte tekst in De jaknikker opduikt.
Een metalaag! Wat blijkt (spoiler, nu echt): alles wat we tot dan toe lazen, in Otmars zonen en De jaknikker, was in feite een roman – een roman in de roman, dus. Namelijk: Barbara’s roman. Of eigenlijk, van ‘Diamond’, want het is een gefictionaliseerde sleutelroman, vol verkapte versies van een Shell-CEO, diens tassendrager-slash-geheime zoon en een onderzoeksjournalist, een stiefbroertje dat topcellist is (in plaats van toppianist), enzovoorts. Dat boek wordt gelezen, met groeiende ontsteltenis, door Hein Bakker, Ludwig dus. Die hier zijn eigen leven voorgeschoteld krijgt tot in de onbegrijpelijkste, onmogelijkste details, maar ook met eigenaardige verschillen: waar Ludwig in het boek afwist van zijn verwantschap met Tromp, was Hein daarover juist in onwetendheid. Hein ontdekt het door het manuscript te lezen.
Zoals dat gaat met goede metalagen en spiegelpaleizen is dit er ook eentje waar je duizelende hoofdpijn van zou kunnen krijgen, omdat je aan alles kunt gaan twijfelen. Wat betekent het, dat de vrouw van de Shell-CEO dit schrijft, die nota bene, zo blijkt, in een vechtscheiding met hem verwikkeld is? Wraak? Wat moet Ludwig, nee Hein, ervan denken? Wat is waar?
Dat is net zo goed een vraag voor Hein als voor de lezer: doordat de afzender bekend is, ga je twijfelen aan de betrouwbaarheid van dit verhaal, maar evengoed aan Heins interpretatie daarvan. Wat we lazen was mogelijk met een bedoeling verteld – en zou het daardoor zo kunnen zijn dat het te (moreel) uitgesproken is, omdat de schrijvende vrouw graag wraak wilde nemen? En te gladjes verteld, opdat haar neerhaalverhaal dan een zo groot mogelijk publiek zou bekoren? Is dit wel een neerhaalverhaal, of een verhaal over iemand die iemand wil neerhalen, en over weer een ander die daar de dupe van wordt? En doet het verleden, en al dat terugblikken, er nou echt zoveel toe?
Die kanttekeningen brengen de roman veel goeds, duizeling en spanning allereerst, maar bijvoorbeeld ook twijfel aan de morele afkeuring die rond Tromps SM-seksschandaal hing, en waarvan je je kon afvragen wat er nou precies mis zat, in tijden van Babygirl (ik bedoel: waarin kettingen en zweepjes in de slaapkamer niet per se moreel verderf betekenen, als mensen dat nou leuk vinden, en met wederzijdse instemming doen). Wat fout is en wat niet zo’n probleem, komt door de extra laag op losse schroeven te staan.
Dat levert geen gemakkelijke leeservaring op, maar wel een overweldigende literaire uitdaging, en echt iets nieuws in het Buwalda-universum. Hij is met z’n tijd meegegaan, aan de mainstreamvorm van Otmars zonen ontstegen door het grote, gladde verhaal te laten eroderen. Het is een rafelig boek geworden, dat je beduusd achterlaat, maar dat wel afgerond is en ontknoopt, zou ik zeggen. Want op dat trilogievoornemen terugkomend: het lijkt me onnodig, onwenselijk zelfs, als dit tweeluik nog een vervolg krijgt.
Al had ik nóg wel een extra laag gewenst: die van Peter Buwalda zelf. Want wat opvalt: iedereen in deze roman klinkt als Buwalda. Barbara/Diamond en al haar personages, maar ook Hein – allemaal de idiosyncratische Buwalda die je aan een halve Volkskrant-columnzin herkent. Waarom betekent dát niets? Ondanks de perspectiefwisselingen is de toon steeds identiek, en dat zou je een zwakte kunnen vinden (en dat vind ik), tenzij de ingenieuze schrijver daar iets mee doet, er betekenis aan geeft. Waar je je van Barbara/Diamond kunt, nee móét afvragen waarom ze haar roman schrijft, blijft de vraag waarom Buwalda deze roman schrijft in de lucht hangen. In een literair tijdperk waarin de afzender van literatuur (weer) van wezenlijke betekenis is geworden, doet Buwalda alsof hij er zelf niets mee te maken heeft. Terwijl Heins opvattingen over zijn ontbroken vader (Vatersuche is het alfa en omega van dit tweeluik) ook die van Buwalda zouden kunnen zijn. Diens vader ging er ook vandoor. Al wilde hij, zes jaar geleden in een interview met deze krant, daarover niet al te zeer psychologiseren.
Eindigen we nu op datzelfde punt? Gemiste kans. Of wordt dat nog vervolgd?
Lees ook
‘Wat jij bedoelt of niet bedoelt, dat interesseert me niks’

Geef cadeau
Deel
Mail de redactie
NIEUW: Geef dit artikel cadeau
Als NRC-abonnee kun je elke maand 10 artikelen cadeau geven aan iemand zonder NRC-abonnement. De ontvanger kan het artikel direct lezen, zonder betaalmuur.