Kattebelletje van de boekenchef. Er komt een nieuwe Thomas Pynchon aan. Na twaalf jaar. Uitgelezen moment voor een profiel van deze ultieme cult-auteur. Iets voor jou?
Copy that, boss. On it.

Bekijk artikel in krant
Thomas Pynchon: Shadow Ticket. Penguin, 293 blz. € 25,50
Althans… Hoe zo’n profiel in vredesnaam aan te vliegen? We kennen het oeuvre, maar de man achter de typemachine loopt al een halve eeuw als een kat door de muren om ’s werelds alomtegenwoordige camera’s en microfoons te ontwijken. De vermeende heremiet ontsluieren lijkt me meer iets voor een Pynchonesque privédetective. Breaky, breaky, opsporing verzocht: het betreft een 88-jarige taaltovenaar van wie nauwelijks beeldmateriaal bestaat. Misschien is Pynchon inmiddels wel een vrouw, een syndicaat, of een hypermoderne golem met wat AI-peper in de pepernoot. Voer voor cryptozoölogen.
U begrijpt, ik probeer in contact te treden met het ongrijpbare, door te vibreren op een golflengte die zo uniek is dat dit artikel gedoemd is tot een Totaler Fehlschlag.
Niettemin dapper doorgetikt.
Er zijn wel wat feiten, hoofdzakelijk over ’s mans jonge jaren. Hier komen ze. Thomas Ruggles Pynchon Jr., geboren 8 mei 1937 te Glen Cove, boekenveelvraat die naar verluidt – veel is naar verluidt – twee klassen oversloeg, en toen al verhalen schreef die, ik citeer Wikipedia, ,,enkele van de literaire motieven en onderwerpen bevatten die hij gedurende zijn carrière heeft ingezet: zonderlinge namen, studentikoze grollen, verboden middelen en paranoia.”
Pynchon studeerde technische natuurkunde, brak die studie af om bij de marine te gaan, monsterde aan op een slagschip dat diende tijdens de Suezcrisis, haalde bij terugkeer een graad in de Engelse Letterkunde, volgde – andermaal: naar verluidt – colleges van Nabokov, schreef met een studiegenoot een musical over een toekomst waarin IBM de scepter zwaait, en was na zijn studie enkele jaren technisch schrijver voor Boeing. Ondertussen werkte hij aan V, de debuutroman die in 1963 zou verschijnen. Enzovoorts.
Anti-paranoia
V was de eerste in een reeks vaak lijvige romans, dichtbevolkt door krankjorume personages, uitzinnige plots en dito subplots. We ontmoeten ex-marinier Benny Profane, ‘schlemiel en menselijke jojo’, een groep bohemiens genaamd The Whole Sick Crew, en ene Herbert Stencil, een Brit die op zoek is naar de identiteit van een mysterieuze vrouw genaamd „V”. Maar ook de plastisch chirurg Shale Schoenmaker, en figuren als Rachel Owlglass, Pig Bodine en Dudley Eigenvalue.
Na het bescheiden The Crying of Lot 49 (1966) – ‘een kort verhaal met een schildklieraandoening’, aldus Pynchon in een brief – volgde meesterstuk Gravity’s Rainbow (1973), dat a) de National Book Award won, b) door juryleden van de Pulitzer Prize als onleesbaar en obsceen werd afgeserveerd en c) werd genomineerd voor een prijs van de Science Fiction and Fantasy Writers Association. Het is een complex bouwwerk dat speelt rond het einde van de Tweede Wereldoorlog en waarin – héél kort door de bocht – jacht wordt gemaakt op een geheimzinnig apparaat dat in een Duitse raket is ingebouwd.
Gravity’s Rainbow is een boek vol paranoia (‘de angst dat alles verband houdt’) en anti-paranoia (‘de angst dat niets verband houdt’), waarin fysica, metafysica, droom- en drugslogica vervloeien en waarin Pynchon zich niet voor het laatst uitleeft in afkortingen. (Protagonist Tyrone Slothrop werkt voor de Allied Clearing House, Technical Units, Northern Germany, oftewel achtung.)
Nadien verschenen met tussenpozen van vele jaren meer romans waarin de zoektocht naar betekenis als zinloos wordt afgeschminkt en waarin de conventies van ‘een verhaal’ of van ‘genre’ worden ondermijnd en verdraaid. Zeg maar: postmoderne romans. Vineland (1990), over het nabestaan van een verzetsgroepering die de wapens had opgenomen tegen de repressie van het Nixon-regime, Mason & Dixon (1997), over de gelijknamige 18de-eeuwse landmeters, de caleidoscopische historiografische meta-fictie van Against the Day (2006) en de soortement van detectiveromans Inherent Vice (2009) en Bleeding Edge (2013).
Exuberant ‘hysterisch realisme’, met feestbanketten aan bijfiguren die de hoofdfiguren soms tientallen pagina’s lang de tijd geven in de coulissen een saffie te roken. Grimmig satirisch, kluchtig, ernstig absurd. Boeken die verwonderen, ontregelen, maar slechts zelden – alles heeft zijn prijs – emotioneren.
En nu is er dus, na wat een definitieve radiostilte leek, een nieuwe Pynchon. Zonder het bedachtzame gemijmer van de doorsnee kunstenaar op leeftijd.
Shadow Ticket moet na Elsschots Kaas wel ’s werelds kazigste roman zijn. Het is 1932, midden in de economische crisis. Locatie: Milwaukee, Wisconsin, een slaapstad die zo dicht aanschurkt tegen gangland Chicago dat er weleens een stalen ananas wil ontploffen of een blaffer wil afgaan. Want: drooglegging. Want: georganiseerde misdaad, onder wie wat ‘bruinhemdkinnekes’ die in het bowlingcentrum New Nuremberg Lanes vrolijk nationaal-socialiseren.
En pas ook op voor de Semi-Military Entity Greater Milwaukee Area, afgekort smegma. Al Capone zit ‘in de petoet’, maar je hebt ook nog de Al Capone van Kaas, Bruno Airmont, die ergens in ballingschap ‘Singapore Slings door een brandweerslang drinkt’. Wisconsin is het land van melk en kaas, en niet zomaar kaas. Kaas onder een valse naam. Kaas die leeft en zelfbewust is. Die ontploft als hij te warm wordt. En aldus de interesse wekt van de fraudebestrijders van de International Cheese Syndicate. Cheese, door Pynchon vaak gespeld als cheez, zoals says altijd sez.
(De combi van melk en misdaad is minder vergezocht dan je zou denken. Toen de woekerwinsten van de Drooglegging verdampten, ontspoorden pogingen de melkhandel in handen te krijgen in een heuse Melkoorlog. Maar dit terzijde.)
Moederland der Vampieren
Hoofdfiguur van Shadow Ticket is Hicks McTaggart, een beer van een vent die in het verleden als stakingsbreker de schedels van bolsjewieken kraakte, maar nu als privédetective werkt en de voetjes van de vloer gooit met zangeres en maffialiefje April Randazzo. Hicks krijgt een klus, of beter: hij krijgt er meerdere, die vrolijk door elkaar heen banjeren.
Eerst is er een granaat die een truck van zijn wielen blaast, maar er is ook de dochter van de kaas-Capone, Daphne, die de benen heeft genomen met klarinettist Hop Wingdale, terwijl ze toch echt verloofd is met een ander. Of Hicks die dochter even aan de haren naar huis wil slepen. Of wacht, nee, vat liever haar voortvluchtige pa in de kraag. Hicks en anderen worden van hot naar haar gesleept door duistere krachten – die zich soms onder het ijs van Lake Michigan bewegen in een Austro-Hongaarse onderzeeër die na de Eerste Wereldoorlog aan sloop is ontkomen.
Zo belandt hij, vraag niet hoe, in Centraal-Europa, waar hij van doen krijgt met ene Dr. Zoltan von Kiss, specialist in paranormale transportatie, en Ace Lomax, de rechterhand van eerdergenoemde Bruno Airmont, die in de buurt vreemde injecties ondergaat ter verjonging. En met diens dochter en met…
(Op dit punt heb ik, al enigszins koekoek van het kanaliseren, het stuk in wording aan mijn echtgenote laten lezen, die reageerde met de woorden: ‘Fehlschlag? Ik snap er niks van. Waarom staat er smegma in je stuk? Die hele Pynchon lijkt me vre-se-lijk. Zit die man de hele dag te blowen, of zo?’)

Een van de weinige portretten van Thomas R. Pynchon, 1955.
Foto Bettmann Archive
Zoom in
In Centraal-Europa, dus, waar de toevallige ontmoeting tot kunst wordt verheven. Personages lopen elkaar er voortdurend tegen het lijf, in Boedapest, in een opleidingskamp voor Nazi-tuig, in het ‘Moederland der Vampieren’. Jij hier? Ik hier. Er is muziek, want de tijd van swing en lindy-hop, wat Pynchon de kans geeft te strooien met pastiches op songteksten.
Enfin, great fun, maar niet zo’n heel goed boek, ben ik geneigd te zeggen. Want het kan ook té van de hak op de tak worden, te veel spielerei, te veel vorm boven inhoud, zelfs als vorm een inhoudelijk statement is. Je wilt als lezer toch ook je hoofd er een beetje bij kunnen houden, en niet met een schuin oog kijken of er in de tuin nog wat leuke vogels voorbij fladderen.
Het net-eventjes-na-nu
Hoe relevant is dit type werk nog? Pynchons postmoderne collega’s – William Gaddis, William Gass, Kathy Acker, John Barth – zijn allang vergeten, en maximalistische navolgers slaan veelal een andere grondtoon aan, zozeer dat een boek als David Foster Wallace’s Infinite Jest post-postmodernisme genoemd kan worden, want strevend naar een oprechtheid die haaks staat op literatuur die chronisch ironiseert.
(„Ironiseert” is een woord dat ooit zonder ironie voortdurend in de mond werd genomen, vanuit de algemeen aanvaarde wijsheid dat literatuur zonder ironiseren hooguit het manke broertje van literatuur kan zijn, wat bij nader inzien een heel speciaal soort stompzinnigheid is.)
Pynchon wordt nog gelezen, jazeker, en een nieuw boek van hem is nog altijd een event. Bovendien wordt hij verfilmd, en wel door Paul Thomas Anderson, die in 2014 Inherent Vice maakte, een matige film binnen een grandioze filmografie, en onlangs het vrij op Vineland gebaseerde One Battle After Another, wat een grandioze film is. In die laatste slaagt Anderson erin het materiaal naar het hier en net-eventjes-na-nu te verplaatsen en – verre van subtiel, maar met ongenaakbare zwier – op de Amerikaanse mars naar het fascisme te reflecteren. Maar niet zonder Pynchons humor te verliezen, dat gevoel dat alles groots is, grotesk, en fundamenteel mal.
Shadow Ticket slaat die brug naar hedendaagse relevantie minder goed. ,,Republikeinen en gangsters? Hoe is zoiets mogelijk?” schrijft hij ergens. Of: ,,Het zijn vreemde tijden waarin we leven, een van die merkwaardige doorgangetjes achter de schermen, waarin de Paus dealtjes maakt met fascisten en de behoeftes van een kille kapitalistische realiteit in botsing komen met die van aanpalende geesteswerelden…” Maar vooral overheerst het gevoel dat Pynchon liever ontsnapt aan de janboel om hem heen.
Wat ik begrijp. Elke hysterisch realistische vertelling vol complotten zal nu rieken naar documentaire. Kathryn Schulz, die Pynchon treffend omschreef als de Hiëronymus Bosch van de letteren, haalde in The New Yorker de krankzinnigheid van dit moment aan. Waarin een patjepeeër-president het Witte Huis tot ordinair goudpaleis maakt, een wondermiddel dikke mensen dun maakt, volgelingen van een ruimtevaart-miljardair de bijl zetten in de overheid, een extreemrechtse samenzweringstheorie als QAnon verkondigt dat de elite in de kinderporno zit en zal worden verpletterd in ,,een allesomvattende, alles schoonwassende gebeurtenis”. Ergens, schrijft Schulz, is onze werkelijkheid ‘griezelig nauwkeurig’ op het werk van Pynchon gaan lijken, ,,en dat is niet een welkome ontwikkeling, zoals zelfs de grootste Pynchon-fan zal bevestigen”. Als zelf de grootmeester van de paranoïde fictie geen zin heeft een rondedansje te doen over zijn gelijk, hoe ver zijn we dan wel niet van huis?
Heel, heel ver. Niet geheel terzijde.
Geef cadeau
Deel
Mail de redactie
NIEUW: Geef dit artikel cadeau
Als NRC-abonnee kun je elke maand 10 artikelen cadeau geven aan iemand zonder NRC-abonnement. De ontvanger kan het artikel direct lezen, zonder betaalmuur.