„Laten we ons falen erkennen”, zei VN-baas António Guterres vlak voor het begin van de dertigste klimaattop deze week in Brazilië. De strijd om onder de anderhalve graad opwarming te blijven is verloren, ook prominenten zeggen het nu hardop. Guterres hoopt nog dat het om een tijdelijke overschrijding gaat.
Tijdelijk of niet, veel mensen voelen de gevolgen van klimaatverandering al: hitte, droogte, bosbranden, stormen en overstromingen nemen toe. Het besef nadert dat dit pas het begin is. En dus klimt adaptatie, het aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, omhoog op de agenda. Ook op de klimaattop in Belém. De onderhandelingen hierover zijn deze week direct verhit
„Het perspectief op adaptatie is aan het veranderen”, zegt Marjolijn Haasnoot, hoogleraar klimaatadaptatie aan de Universiteit Utrecht. „Eerder mocht je het er niet te veel over hebben, dat zou de aandacht maar afleiden van het verlagen van de uitstoot. Nu wel. Maar het is een schijntegenstelling om die twee zaken tegenover elkaar te zetten. Ook bij anderhalve graad opwarming is al heel veel aanpassing nodig.”
Het perspectief op adaptatie is aan het veranderen. Eerder mocht je het er niet te veel over hebben, dat zou de aandacht maar afleiden van het verlagen van de uitstoot. Nu wel
Marjolijn Haasnoot
hoogleraar klimaatadaptatie aan de Universiteit Utrecht
Het besef dat adaptatie schade en slachtoffers kan voorkomen is er al lang. Daarom werd in het Parijsakkoord in 2015 een Global Goal on Adaptation (GGA) opgenomen. Jarenlang werd er echter niet veel mee gedaan. Twee jaar geleden, op de 28ste klimaattop in Dubai (COP28), kwam er pas een kader voor adaptatie. Er werden doelen benoemd als schoon water, gezondheid en infrastructuur, en doelstellingen voor beleid geformuleerd zoals ‘integratie van adaptatie in nationale en lokale plannen’ en ‘uitvoeren van risicoanalyses’. Het was een van de doorbraken van COP28.
Weerbaarheid
Maar hoe is weerbaarheid tegen klimaatverandering te meten? Hoe is bij te houden of landen voortgang maken met hun adaptatie? Dat is een van de grote onderwerpen dit jaar in Belém. De delegaties onderhandelen onder meer over een voor adaptatie: zaken die aangeven wat landen al doen – of nog moeten doen – om zich weerbaar te maken tegen de gevolgen van klimaatverandering. Of er een besluit over valt, is nog de vraag.
Een groep Afrikaanse landen vindt het te vroeg en wil het besluit twee jaar uitstellen. Zoals alles bij de VN is deelname aan de adaptatiedoelen officieel vrijwillig, maar toch schept het vaststellen van de lijst indicatoren verwachtingen. Een deel ervan gaat over hoeveel investeringen er gedaan worden. Verder zullen er nieuwe rapportageverplichtingen in staan, ook voor de kwetsbare landen. De Afrikaanse groep zegt: waarmee betalen we dat? Laat dat eerst duidelijk zijn. En formuleer de indicatoren minder ambigu, en ook zo dat ook kwetsbare landen ermee kunnen werken.
„De Afrikaanse landen zijn niet gek, het punt over het benodigde geld is cruciaal”, zegt David Abudho van Oxfam Novib die in Belém onder meer de onderhandelingen rond adaptatie en geldstromen volgt. „Keer op keer wordt er veel minder geld vrijgemaakt dan er nodig is. Daar zit diepe pijn.”
De Nederlandse delegatie voert namens Europa het woord over de adaptatie-indicatoren. Voor hen kwam de opstelling van de Afrikaanse groep, waar andere kwetsbare landen zich bij aansloten, als een verrassing. De Latijns-Amerikaanse groep is geïrriteerd over het verzoek tot uitstel, zij willen juist doorpakken. De indicatoren-onderhandelaars hebben overigens geen mandaat om over geld te onderhandelen.
Dat dit toch ter sprake komt maakt ook deel uit van de dynamiek op een klimaattop. Het is een manier om druk te zetten op het pijnpunt rond de algehele klimaatfinanciering, die elders wordt besproken. Daarbij komt dat adaptatiefinanciering geen prominente plek op de hoofdagenda van deze klimaattop heeft, en dus doen de kwetsbare landen hun best om het onderwerp te bespreken waar het ook maar mogelijk is. De Afrikaanse groep wil dat het bedrag voor adaptatiefinanciering verdriedubbeld wordt, naar minstens 120 miljard dollar per jaar vanaf 2030.
Dat er indicatoren voor adaptatie moeten komen is voor iedereen wel duidelijk. Voor de uitstoot van broeikasgassen zijn doelstellingen afgesproken. Of die gehaald worden – of liever: dat die overduidelijk niet gehaald worden – is goed in cijfers uit te drukken. Weerbaarheid is minder eenvoudig in cijfers te vangen.
De indicatoren maken adaptatie meetbaar. De afgelopen twee jaar heeft een internationale groep van 78 experts gewerkt aan een behapbare lijst. Robbert Biesbroek, hoogleraar bestuurskunde en klimaatadaptatie aan Wageningen University, was een van hen. „We begonnen met ruim negenduizend indicatoren, met input uit allerlei hoeken. In verschillende rondes hebben we het teruggebracht naar honderd indicatoren.”
Hoe weerbaarheid tegen klimaatverandering eruitziet, is zeer afhankelijk van de lokale context. In Nederland hangt die samen met het verhogen van de dijken. In andere landen is het nodig gewassen te kweken die beter tegen droogte kunnen of ervoor zorgen dat er genoeg zoet water beschikbaar blijft.
„De indicatoren beschrijven geen specifieke adaptatiemaatregelen per land, die invulling is aan landen zelf”, zegt Biesbroek. „Het gaat er juist om dat we indicatoren hebben die in de hele wereld toe te passen zijn. Het was soms best zoeken naar het juiste abstractieniveau.”
Waarschuwingssystemen
Er zijn dus wel indicatoren die gaan over waarschuwingssystemen en over de vraag of ze wel genoeg mensen bereiken. Maar nergens wordt bijvoorbeeld bepaald dat zo’n systeem via een sms-alert moet werken, omdat lang niet iedereen een mobiele telefoon heeft.
Hoe is weerbaarheid tegen klimaatverandering te meten? Hoe is bij te houden of landen voortgang maken met hun adaptatie?
Meerdere indicatoren gaan over de financiering van klimaatadaptatie. „Er zijn indicatoren over geld dat van rijke naar armere landen gaat, maar ook over hoeveel landen er zelf in steken”, zegt Biesbroek. „We hebben er lang over gepraat wat passend zou zijn. Geld ligt natuurlijk gevoelig, mede daarom hebben we soms meerdere versies van een indicator geformuleerd, zodat onderhandelaars er op de klimaattop over konden praten.”
Biesbroek is niet verrast over de opstelling van de groep kwetsbare landen. „In juni zijn in Bonn voorbereidende gesprekken geweest en daar waren de mitsen en maren ook al te horen. Hoogstens de stelligheid is verrassend. Ik begrijp beide kanten wel. Ook de landen die juist wel doorwillen: die willen graag beginnen met meten. Over drie jaar verschijnt het Global Stocktake-rapport weer, dat is een belangrijke graadmeter voor waar we staan. Over adaptatie weten we nog heel weinig, daar zijn die indicatoren voor nodig.”
Kwetsbare landen zien vooral dat het niet vanzelfsprekend is dat er geld beschikbaar komt voor adaptatie. „De bereidheid om investeringen hierin te doen is tanende”, zegt Michael Jongeneel, topman van ontwikkelingsbank FMO, die namens overheden en private investeerders onder meer adaptatieprojecten helpt financieren. „Er is een enorme verschuiving van de aandacht gaande. Amerika trekt zich overduidelijk terug, maar ook in Europa is die beweging gaande. Men stopt nu liever geld in de eigen defensie dan in klimaatprojecten.”
Koffie en chocola
Dat is enigszins kortzichtig, vindt Jongeneel. „Het is naïef te denken dat klimaatverandering niet ons probleem is. Dat de koffie en chocolade hier duur is, wordt er door veroorzaakt. Als het onveilig wordt op sommige plekken te wonen, of als ergens geen inkomen meer te verdienen is, kunnen we er bovendien op rekenen dat migratie toeneemt.”
Financiering ziet er overigens lang niet altijd uit als een bedrag dat zomaar overgemaakt wordt. „Een manier is dat landen zelf adaptatieprojecten uitvoeren, en vervolgens dure leningen kwijtgescholden krijgen die ze bij rijke landen hadden”, zegt Jongeneel.
Aan veel adaptatieprojecten valt ook gewoon te verdienen. „Wij gaven bijvoorbeeld een lening aan een garnalenbedrijf in Vietnam dat mangrovebossen aanplant, waardoor het land minder vaak overstroomt. Dat bedrijf doet het heel goed. In Zambia investeren we in zonneparken omdat het door droogte moeilijker wordt elektriciteit uit stuwmeren te halen. Ook daar zit een verdienmodel achter.”
Adaptatie werkt, dat weten we, zegt hoogleraar Haasnoot. „In Bangladesh vielen in 1991 bijna 150.000 doden door een tropische cycloon. In 2017, na invoering van een waarschuwingssysteem en het bouwen van schuilplekken, maar zes.”
Klimaattop in Brazilië
Lees hier al onze stukken over de COP30 in Belém
Maar ze vindt de gedachte dat adaptatie altijd en overal mogelijk is gevaarlijk. „Er is een gedachtenverandering gaande, mensen beginnen uitstootvermindering in te ruilen voor adaptatie. Maar neem de eilandstaten. Je kunt een tijdje huizen op palen bouwen, dat doen ze op sommige eilanden ook al, maar als je land altijd onder water staat, moet je uiteindelijk weg. Het gaat ook over verlies van inheemse kennis, een cultuur. De discussie gaat niet alleen over geld, ook over rechtvaardigheid.”
Aan de onderhandelingstafel in Belém zijn de gesprekken over de indicatoren ondertussen nog niet stilgevallen. „Ze praten nu vooral over de minder controversiële indicatoren”, vertelt Abudho van Oxfam. „Uiteindelijk kan het punt over financiering wel een dealbreaker zijn voor de Afrikaanse groep. Dat zal volgende week blijken: dit weekend wordt meer duidelijk over het financieringspunt op de rest van de agenda van de COP. Voorlopig willen ze nog niet alle energie uit de onderhandelingen halen.”
Geef cadeau
Deel
Mail de redactie
NIEUW: Geef dit artikel cadeau
Als NRC-abonnee kun je elke maand 10 artikelen cadeau geven aan iemand zonder NRC-abonnement. De ontvanger kan het artikel direct lezen, zonder betaalmuur.