Luister naar dit artikel
voorgelezen door de auteur

Stel je voor: je wordt wakker in 2050. Het is behaaglijk warm in je energieneutrale appartement. Door het raam zie je de wieken van de windmolens nog net boven de fonkelnieuwe appartementencomplexen uitkomen. De zonnepanelen van je onderburen glinsteren in het ochtendlicht. Na je ontbijt – een gezonde shake met bosbessen en chiazaad – controleer je via je smartlens of de accu van je zelfrijdende SUV voldoende is opgeladen. Onderweg luister je naar een gepersonaliseerd nieuwsbericht. Het laatste oliebedrijf heeft een faillissement aangevraagd. Eigen schuld, duiden de analisten, had die fossiele gigant maar eerder moeten investeren in waterstof.
Je rijdt langs de bouwplaats waar een nieuwe woonwijk moet verschijnen, de onderdelen van de huizen liggen als een bouwpakket klaar. Terwijl de stad steeds dichtbevolkter wordt, breiden buiten de bebouwde kom de bossen zich uit. In de buurt van Amersfoort werd laatst een eland gespot. Er staan minder koeien in de wei, nu kweekvlees uit het laboratorium de nieuwe standaard is. Veel groente in de supermarkt komt uit ‘verticale boerderijen’, waar tomaten en aubergines groeien onder zorgvuldig afgesteld ledlicht.
Terwijl je de auto parkeert, zie je de bezorgdrones door de lucht zoeven. Vroeger, toen je jong was, dacht je dat de tijd dat kinderen het beter zouden krijgen dan hun ouders voorbij was. Jij en je leeftijdgenoten gingen de straat op om politici ervan te doordringen dat er echt iets moest gebeuren. Als ze niet zouden ingrijpen, zou het he-le-maal misgaan. En kijk nu eens: de levensverwachting, de volksgezondheid, de koopkracht – ondanks het doemdenken ging de vooruitgang door. Je ouders wonen in een comfortabel tehuis in het gezelschap van empathische zorgrobots. Dankzij kunstmatige intelligentie zijn er revolutionaire doorbraken gedaan in medicijngebruik. Niemand hoeft meer te sterven aan kanker.
Het is niet alsof de politici direct luisterden naar jullie slogans. De meesten wilden blijven boren naar olie, verleenden vergunningen voor nieuwe gasvelden op de Noordzee, maar na een tijdje kwamen ze erachter dat het in stand houden van onze fossiele verslaving economische zelfsabotage was. De zonnerevolutie ging harder dan de grootste klimaatoptimist voor mogelijk had gehouden. De Grote Elektrificatie zorgde ervoor dat de CO2-uitstoot na 2030 razendsnel daalde.
Groene stroom werd zo goedkoop dat de scheepvaart en industrie er niet omheen konden. Door doorbraken in batterijtechnologie rijden zelfs de grootste vrachtwagens nu elektrisch. Er was genoeg groene waterstof om van Tata de eerste klimaatneutrale staalfabriek te maken. Door de overvloed aan schone stroom werd het zelfs rendabel om grote ‘koolstofzuigers’ te bouwen, die CO2 uit de lucht filteren.
En of je het beter kreeg dan je ouders! Met een vierdaagse werkweek verdien je genoeg om drie keer per jaar op vakantie te gaan. Afgelopen zomer ging je op bezoek bij vrienden in New York – binnen drie uur was je aan de andere kant van de oceaan en dankzij schone synthetische brandstoffen kampt niemand meer met vliegschaamte. Je dochter kon nauwelijks geloven dat er nog niet eens zo lang geleden jaarlijks tienduizend mensen vroegtijdig stierven aan luchtvervuiling.
Vroeger waren er mensen die beweerden dat de planeet alleen gered kon worden als we de economische groei aan banden zouden leggen. Het tegenovergestelde bleek het geval. De economie werd groter, terwijl onze ecologische voetafdruk kromp. Door de enorme sprongen in efficiëntie zijn we niet eens zo gek veel meer energie gaan verbruiken. Met AI kunnen we razendsnel onderzoek doen naar nieuwe, goedkopere en beter recyclebare materialen, waardoor we ons geen zorgen hoeven te maken over het opraken van aardmetalen.
In de kern is het simpel, schrijven Ezra Klein en Derek Thompson: ‘Om de toekomst te krijgen die we willen, moeten we meer bouwen van wat we nodig hebben.’ In hun bestseller Abundance laten de Amerikaanse journalisten zien hoe zo’n toekomst van overvloed eruit kan zien en wat er moet gebeuren om die werkelijkheid te maken. Hun filosofie gaat uit van economische groei en technologische innovatie. Het is een uitgesproken optimistisch verhaal, zonder preken over soberheid of matiging. Een mooiere wereld, met meer weelde, ligt binnen handbereik, zolang we onze oren maar niet laten hangen naar het gesomber van de klimaatactivisten die zeggen dat het moderne vooruitgangsideaal zijn langste tijd gehad heeft.
Wee de linkse eco-activisten die beweren dat economische groei de bron van al het kwaad is – groei is juist nodig voor verandering, betogen Klein en Thompson. ‘Hoe meer groei er is, hoe radicaler de toekomst afwijkt van het verleden.’ Volgens hen kunnen we doorbraken realiseren door te snijden in regelgeving en te investeren in baanbrekend onderzoek. Het is een ten diepste progressief streven, benadrukken ze, geboren uit een maakbaarheidsgeloof. ‘Schaarste is een politieke keuze.’ Het kan wél.
Met hun pleidooi voor ‘een toekomst van meer, niet minder’ mengen Klein en Thompson zich in een discussie die in groene kringen al langer woedt. Tegenover de aanhangers van overvloed staat een stroming die heel andere conclusies trekt uit de rapporten van klimaatwetenschappers en biologen. Deze ‘postgroei’- of ‘degrowth’-denkers zijn ervan overtuigd dat een leefbare toekomst enkel te waarborgen valt als we, zeker in welvarende landen, een rem zetten op onze consumptiedrang. In plaats van te fantaseren over technofixes zullen we ons gedrag moeten aanpassen, geloven zij. Of zoals Jason Hickel, het bekendste uithangbord van de degrowth-school, het verwoordt in zijn boek Less is More: ‘De wereldwijde afbraak van de ecologie wordt bijna compleet veroorzaakt door de bovenmatige groei in hoge-inkomenslanden, en met name door het buitensporig vergaren van persoonlijke rijkdom door de zeer rijken.’
Te groeien of niet te groeien, dat lijkt de vraag in het klimaatdebat. Op de opiniepagina’s betogen ecomodernisten dat ‘een groeiende economie geen bedreiging is voor verduurzaming, maar een voorwaarde ervoor’ (Hidde Boersma, NRC, 23 oktober) om vervolgens weerwoord te krijgen van groeicritici die stellen dat ‘ons consumptiepatroon een mondiale voetafdruk veroorzaakt die fundamenteel onhoudbaar is’ (Hans Stegeman, NRC, 29 oktober). Er verschijnen boeken van economen die menen dat we alleen kunnen vergroenen als we loskomen van onze focus op het bbp (Ecoliberalisme, Kees Klomp) en van economen die ervan overtuigd zijn dat we groei nodig hebben om onze verzorgingsstaat overeind te houden (Groene groei, Barbara Baarsma).
Is oneindige groei op een eindige planeet mogelijk? Voor veel overvloed-denkers is de zon de voornaamste bron van hun optimisme
Soms vervalt dit debat in een stropoppenstrijd. Dan worden degrowth-denkers afgeschilderd als naïeve hippies die mensen in Afrika of Azië hun welvaart willen ontzeggen en overvloed-aanhangers als neoliberale techno-optimisten die de klimaatcrisis bagatelliseren. Maar wie voorbij de karikaturen kijkt, ziet dat hier twee wereld- en mensbeelden botsen. Deze stromingen verstaan iets heel anders onder het goede leven. Allebei hebben ze het over vooruitgang, maar ze geven daar een totaal verschillende invulling aan.
Stel je voor: je wordt wakker in 2050. Het gekraai van de hanen is je wekker. Als je de gordijnen opendoet, zie je hoe de rest van het ecodorp langzaam op gang komt. In de gemeenschappelijke ontbijtzaal staan de sojayoghurt, noten en mandarijnen – eindelijk zijn ze weer in het seizoen – al klaar. Het heeft veel geregend de afgelopen weken, maar gelukkig is er geleerd van de Grote Overstroming van 2035. Meer groen blijkt inderdaad een effectieve manier om de riolering te ontzien. Je hebt buurtgenoten goed leren kennen, toen jullie samen het voedselbos aanplantten. In de gedeelde moestuin krijgen jullie kinderen les over regeneratief boeren.
Voordat je richting het treinstation fietst, loop je eerst nog even langs het repaircafé, waar de gepensioneerde mannen al aan de filterkoffie zitten. Je laptop is al bijna tien jaar oud en na de laatste update begon hij vreemde kuren te vertonen, maar met een nieuwe chip zou hij nog zeker vijf jaar vooruit moeten kunnen. De nieuwste versie van ‘Public AI’ staat gebruikers toe om maximaal twee zoekopdrachten per dag te doen – het was de enige manier om het stroomgebruik van kunstmatige intelligentie nog enigszins binnen de perken te houden.
Plukjes windmolens staan her en der verspreid over het land. De zonneweides zijn een toevluchtsoord voor insecten. De stroom is schoon, maar groene waterstof blijft schaars. De meeste zware industrie is verdwenen uit Nederland: er waren logischere plekken op de wereld om groen staal of kunstmest te maken. Nadat de luchthavens een CO2-plafond opgelegd kregen, stegen er minder vliegtuigen op. Volgend jaar kom je weer in aanmerking voor een trans-Atlantische vlucht. Maar met de hogesnelheidstrein naar de Alpen is ook geen straf.
Het openbaar vervoer werd gratis, de 24-urige werkweek werd ingevoerd, en iedereen kreeg een basisinkomen. Je denkt nog weleens terug aan de tijd dat je meedraaide in de mallemolen van de consumptiemaatschappij. Kind naar de opvang brengen, in de file naar je werk, acht uur achter een bureau zitten, om vervolgens in de omgekeerde richting opnieuw in de file te staan en nog snel een afhaalmaaltijd naar binnen te werken voordat je uitgeblust op de bank plofte met een licht verteerbare serie om te bingen. Je had nauwelijks energie om muziek te maken of om te tuinieren. Wat dat betreft heeft je dochter het beter voor elkaar. Ze is afgestudeerd zonder schuld, huurt een betaalbare corporatiewoning en heeft een prima betaalde baan in de zorg.
Dat had je 25 jaar geleden niet kunnen bedenken. Je zag het helemaal de verkeerde kant op gaan: het momentum voor klimaatactie was verdwenen, ieder jaar bleef de wereld meer fossiele brandstoffen verbruiken, terwijl het weer steeds extremer werd. Het is tragisch dat er zoveel rampspoed voor nodig was om mensen wakker te schudden, maar gelukkig daalde uiteindelijk het besef in dat het zo niet langer kon. Als slechts drie procent van de bevolking de straat op gaat, schreef een bekende politicoloog in die tijd, dan kan dat de koers van de geschiedenis veranderen. En zo ging het. Wat ooit normaal werd gevonden – spotgoedkope vliegreisjes, barbecues vol dode dieren, superrijken die hun vermogen generatie op generatie doorgaven – komt je een paar decennia later volstrekt absurd voor. Probeer jongeren maar eens uit te leggen dat op de plek waar zij nu hun festivals organiseren, ooit tienduizend varkens per dag werden geslacht. ‘Borssele’ kennen kinderen alleen nog als een pretpark.
Vroeger maakten politici zich zorgen over draagvlak. Een vliegbelasting? Dat willen de mensen niet, zeiden ze. Van hun gehaktbal moest je afblijven. Dat was voor de tijd van de burgerberaden. Toen gewone burgers samenkwamen om met elkaar na te denken over effectief en rechtvaardig klimaatbeleid bleken ze best bereid om wat luxe op te geven. Zolang het maar eerlijk ging. En nu pas vallen de voordelen op die niet in economische statistieken te vangen zijn. Het aantal patiënten van welvaartsziekten, zoals diabetes en obesitas, nam ieder jaar af. Meer economische gelijkheid leidde tot minder sociale onvrede. Burn-outs en populisme zijn fenomenen uit het verleden. De lesboeken in het economie-onderwijs hebben inmiddels een update gehad: het bbp is afgeschreven als gemankeerde maatstaf en we hebben steeds beter in kaart gebracht wat ‘brede welvaart’ precies inhoudt.
‘Degrowth begint als een proces van minder nemen’, schrijft Jason Hickel. ‘Maar uiteindelijk opent het hele vergezichten van mogelijkheden. Het verplaatst ons van schaarste naar overvloed, van ontginning naar regeneratie, van overheersing naar wederkerigheid, en van eenzaamheid en afscheiding naar verbondenheid met een wereld die barst van leven.’ Van het verwijt dat de degrowth-agenda simpelweg onverkoopbaar is – wie wil er nou ‘ontgroeien’? – wil Hickel niets weten. In Less is More haalt hij enquête-data aan waaruit zou blijken dat een meerderheid van de mensen bereid is om ecologische bloei voorrang te geven op economische groei.
‘Het zijn niet de grenzen aan de groei die mensen motiveren om anders samen te leven, maar het perspectief na de groei’, schrijft ook econoom Paul Schenderling in zijn boek Er is leven na de groei (2022). Volgens hem moeten we onze ‘focus verleggen van kwantitatieve groei (meer spullen) naar kwalitatieve groei: meer kwaliteit en smaak, meer vrije tijd en minder stress, meer gezondheid, en bovenal: meer geluk, meer verbondenheid en meer rechtvaardigheid, in sociaal en ecologisch opzicht’.
Het is tekenend voor het mensbeeld van de postgroei-denkers: het kapitalisme maakt ons tot een calculerende consument die enkel uit is op welvaartsmaximalisatie, maar als we breken met dat economische systeem, kunnen we de burgers aanspreken met een ‘waardengedreven verhaal’, waarin niet winst maar welzijn centraal staat. Dat dit vooralsnog niet is gelukt komt door de ‘behoudende krachten’, zoals de fossiele industrie die beleidsmakers liever zand in de ogen strooit dan te investeren in schone alternatieven. Of de techbedrijven die hun geld verdienen met de verkoop van advertenties.
De meeste postgroei-denkers weigeren zich neer te leggen bij het armoedige mensbeeld dat ons reduceert tot onverzadigbare consumenten
Schenderling blijft niet hangen in abstracte overpeinzingen over een cultuurverandering. Hij komt met beleidsvoorstellen die zo’n postgroei-economie dichterbij kunnen brengen. De ‘kernmaatregel’ leent hij van de Franse econoom Thomas Piketty: een oplopende milieubelasting op consumptie. Het is een manier om de vervuiler te laten betalen, zonder dat de mensen met de kleinste portemonnee het hardst getroffen worden. Het zijn immers de rijken met hun vervuilende consumptiepatroon die fors meer belasting moeten betalen. In een post-groeieconomie wordt gebruik belangrijker dan bezit – denk aan deelauto’s of kledingbibliotheken – gaan producten langer mee en stimuleert de overheid ‘decommercialisering’, zodat coöperaties zonder winstoogmerk een eerlijke kans krijgen.
In zijn onlangs verschenen boek Continent van de kwaliteit geeft Schenderling een geopolitieke draai aan de postgroei-agenda. Onze verslaving aan goedkope meuk, vaak geïmporteerd vanuit China, maakt Europa namelijk kwetsbaar. Niet alleen omdat we daardoor dwars door de planetaire grenzen schieten, maar ook omdat we onszelf in een afhankelijkheidspositie hebben gemanoeuvreerd. Via webshops bestellen we wegwerpartikelen uit lagelonenlanden die zich weinig gelegen laten liggen aan milieuregels, terwijl we onze eigen industrie opdragen te vergroenen.
Schenderling wil ‘een nieuw vooruitgangsverhaal voor Europa’ schrijven, een ‘verschuiving van meer naar beter: betere kwaliteit van goederen en diensten, een betere kwaliteit van werk, een betere kwaliteit van leven, een betere kwaliteit van onze leefomgeving, enzovoort’. Op die manier kan ons continent een voortrekkersrol spelen en een nieuwe, eerlijkere vorm van globalisering vormgeven.
Op het eerste oog heeft hij in die missie een bondgenoot aan Diederik Samsom. Als chef van team-Timmermans werkte hij jarenlang in Brussel om de Green Deal, dat omvangrijke pakket aan milieuwetten, tot een succes te maken. Hij onderhandelde over het uitfaseren van brandstofauto’s, schreef mee aan wetten om de natuur te herstellen en bedacht constructies om de klimaattransitie rechtvaardig te laten verlopen. Net als Schenderling gelooft Samsom dat een duurzame toekomst in Europa begint, zo schrijft hij in zijn nieuwe boek Groene supermacht. Maar waar Schenderling meent dat we staan voor de keuze tussen ‘postgrowth by design’ of ‘postgrowth by disaster’, houdt Samsom vast aan het streven naar groene groei.
Bij de lancering van de Green Deal werd er bewust gesproken van een nieuwe groei-ambitie. Dat kwam Samsom op kritiek te staan van zijn ‘oude strijdmakkers’ uit de milieubeweging, schrijft hij: ‘Wie volledige klimaatneutraliteit, circulariteit en biodiversiteit nastreeft, moet zich niet gaan richten op economische groei, zo is hun analyse.’ Samsom is het daar niet mee eens. Hij vindt het een ouderwetse manier van denken, stammend uit de jaren zeventig, toen milieupolitiek het terrein was van geitenwollensokkentypes wier ogen geopend waren door het Grenzen aan de groei-rapport.
Lang was Samsom ook zo’n type, maar inmiddels is hij genezen van die jeugdige naïviteit en voelt hij zich meer aangetrokken tot het ecomodernisme, vooral tot het ‘vooruitgangsoptimisme dat erin besloten ligt’. In Brussel merkte hij hoe lastig het voor politici is om te sturen op gedragsverandering. Wie beleid voorstelt om vleesconsumptie te ontmoedigen, heeft binnen de kortste keren boze boeren op de stoep staan. In Duitsland zag hij hoe de Grünen electoraal werden afgestraft nadat ze hadden geprobeerd een verbod op de gasgestookte cv-ketel door te voeren. Pleidooien voor postgroei of consuminderen druisen volgens Samsom in tegen het wezen van de mens: ‘In ieder van ons schuilt de permanente ambitie om het vandaag iets beter te doen dan gister.’
Inmiddels gelooft Samsom dat oneindige groei op een eindige planeet wel degelijk mogelijk is – en wel dankzij die onuitputtelijke bron van buiten: de zon.

Voor veel overvloed-denkers is de zon de voornaamste bron van hun optimisme. Dankzij de spectaculaire kostendaling van zonne-energie zijn we ‘hard op weg om het klimaatprobleem nog voor de deadline op te lossen’, schreef Jesse Frederik vorig jaar op De Correspondent. Goedkope en overvloedige zonnestroom zal er volgens hem voor zorgen dat we straks technologieën kunnen ontwikkelen die we nu niet voor mogelijk houden. ‘En zou dat niet subliem ironisch zijn? Dat de groene beweging met haar sobere nadruk op “minder, minder, minder” een nieuw tijdperk van economische groei ontketent.’
En inderdaad, de cijfers liegen er niet om. Jaar na jaar boekt zonne-energie een recordgroei. Alleen al dit jaar wordt er wereldwijd naar verwachting zeshonderd gigawatt aan extra capaciteit toegevoegd – ruim drie keer zoveel als in 2020. De grote aandrijver is China, waar in de eerste helft van 2025 twee keer zoveel zonnecapaciteit werd geïnstalleerd als in de rest van de wereld bij elkaar opgeteld. De groeispurt daar zorgt ervoor dat de kosten voor zonnestroom wereldwijd razendsnel dalen. Kostte zonnestroom in 2019 nog bijna vijfhonderd dollar per megawattuur, in 2024 was dat slechts zestig dollar. Dat is goedkoper dan gas (74 dollar) en steenkool (115 dollar).
Is dit dan hoe het fossiele tijdperk ten einde komt?
‘Streamer streamer streamer streamer streamer streamer streamer streamer streamer streamer
Dat is wat te voorbarig, stelt de Franse historicus Jean-Baptiste Fressoz. In zijn boek More and More and More presenteert hij ontnuchterende grafieken. Wie kijkt naar de geschiedenis van ons energieverbruik, ziet dat het hele idee van ‘energietransities’ een mythe is. Het gangbare verhaal gaat als volgt: eerst verbrandden mensen vooral hout voor hun energievoorziening, maar na de ontdekking van de stoommachine werd de boomkap vervangen door het mijnen van steen- en bruinkool. Totdat het olietijdperk aanbrak en dit zwarte goud de kurk werd waar de wereldeconomie op dreef. En met de huidige opmars van hernieuwbare energie is het volgens die logica een kwestie van tijd voordat het fossiele tijdperk ten einde komt. Het probleem met deze ‘transitielogica’ is alleen dat zo’n transitie nooit heeft plaatsgevonden, toont Fressoz. Dat er nieuwe energiebronnen werden ontdekt, betekende niet dat de oude bronnen werden uitgefaseerd. Ondanks de imposante opmars van zonne-energie verbrandde de wereld vorig jaar meer steenkool dan ooit.
De grote waarde van Fressoz’ studie ligt niet eens zozeer in de – toch schokkende – vaststelling dat de wereld ondanks alle klimaatambities en zonnerecords alleen maar méér fossiele brandstoffen is gaan gebruiken. Wat hij blootlegt is de symbiose tussen de verschillende energiebronnen. Dat de houtconsumptie na de industriële revolutie toenam, kwam ook doordat de mijnschachten gestut werden door talloze houten balken. Het olietijdperk kon alleen aanbreken doordat we dankzij steenkool stalen pijpleidingen en scheepscontainers konden maken. Over de logische vervolgvraag wat dit betekent voor de toekomst doet Fressoz geen boude voorspellingen, maar het moge duidelijk zijn dat hij wars is van techno-optimisme. In het verleden leidden nieuwe en goedkopere energiebronnen alleen maar tot meer energie- en materiaalverbruik. Als zon en wind er nu wel in slagen om fossiel te vervangen, zou dat een historische trendbreuk zijn.
Volgens overvloed-optimisten is zo’n trendbreuk precies wat we nu meemaken. In het verleden begane fouten bieden geen belemmering voor de toekomst, redeneren zij. ‘Het was altijd meer, meer, meer; nooit in plaats van’, schrijft Jesse Frederik. ‘Maar inmiddels ben ik ervan overtuigd dat het deze keer anders zal gaan. Er is namelijk een fundamenteel verschil tussen hernieuwbare energie en fossiele energie. Kolen, gas en olie zijn een grondstof; zonnepanelen, windmolens en accu’s zijn een technologie. Ieder jaar worden hernieuwbare energie-opwekkers beter en goedkoper, en het einde is nog niet in zicht.’
Stel je voor: je wordt wakker in 2050 en de wereld staat in brand. Tijdens de laatste klimaatmars, georganiseerd na de overstromingen in Overijssel, droegen wetenschappers bordjes met teksten als ‘Jullie waren gewaarschuwd’. Uit angst voor de radicaal-rechtse proteststem durfden maar weinig politici zich op te werpen als klimaatkampioenen. ‘Energie-onafhankelijkheid’ was het enige argument waarmee windmolens en zonnepanelen nog werden verdedigd. De anderhalve-graadgrens werd nog voor 2030 overschreden. Tijdens de zomer varen de vrachtschepen over de Noordelijke IJszee en het Great Barrier Reef bestaat alleen nog op foto’s.
De zonnerevolutie zette door, maar pas tien jaar geleden zette de mondiale CO2-uitstoot definitief een dalende lijn in. De strijd om zeldzame grondstoffen leidde tot militaire conflicten. Na een dodelijke hittegolf in India begon het land op eigen houtje te experimenteren met het weerkaatsen van zonlicht om zo de opwarming te temperen. Landen trokken muren op om vluchtelingen en de stijgende zee buiten te houden. Door mislukte oogsten stegen de voedselprijzen en een nieuwe pandemie stortte de wereldeconomie in een recessie. Laatst vroeg je dochter waarom je eigenlijk kinderen hebt gekregen, terwijl je toch wist dat de wereld naar de knoppen ging.
Het vergt niet veel fantasie om een grimmig toekomstscenario te schetsen. Naast alle vrolijke statistieken over hernieuwbare energie, confronteren de rapporten van klimaatwetenschappers ons met de ecologische realiteit. Nu al worden bewoners van kwetsbare eilandstaten geteisterd door stormen, nu al sterven massaal diersoorten en zien boeren hun opbrengsten verpieteren door droogte of overstromingen. De klimaattop die op dit moment plaatsvindt in Brazilië zal daar niets aan veranderen. Zelfs als landen hun klimaatbeloftes nakomen warmt de aarde met meer dan twee graden op.
Postgroei-denkers en overvloed-adepten beschuldigen elkaar over en weer van wensdenken – en misschien hebben beide kampen een punt. Zelfs met spotgoedkope zonne-energie slagen we er niet in om het klimaatprobleem voor de deadline te technofixen. Een kostendaling van schone energie alleen is niet genoeg om de fossiele economie te ontmantelen. Evengoed is het een illusie dat we binnen een paar decennia zullen breken met de kapitalistische groei-obsessie. Het is te prijzen dat een econoom als Paul Schenderling heeft uitgedacht hoe we de EU kunnen transformeren tot een ‘waardengedreven’ economie, maar wie het insider-verslag van Diederik Samsom leest over de politieke machinerie in Brussel, zal op z’n zachtst gezegd twijfelen aan de haalbaarheid van zulke plannen. Is de enige logische conclusie dan dat we afstevenen op een toekomst die een stuk grimmiger is?
In hun boek Captured Futures onderzoeken politicologen Maarten Hajer en Jeroen Oomen het falen van vijftig jaar milieupolitiek. ‘Waarom is er zo weinig politieke aandacht voor ware systeemverschuivingen, voor alternatieve organisatievormen van onze economie en maatschappij?’ vragen ze zich af. ‘Waarom zien we zo weinig beelden van hoe een duurzame toekomst eruit kan zien? Waarom wordt er geen serieuze aandacht besteed aan ambitieuze toekomstvisies?’ Het is een terugkerend geluid. Het zou in het klimaatdebat ontbreken aan verbeeldingskracht. We hameren te veel op alle ellende die op ons afkomt, zonder een wervend perspectief te schetsen van wat er te winnen valt in een groene toekomst.
En je kunt zeggen wat je wil van de overvloed- of postgroei-agenda’s, maar beide schetsten in elk geval een ambitieuze toekomstvisie. Dat heeft onvermijdelijk iets utopisch. Wat ze presenteren is eerder een nastrevenswaardig ideaal dan een voorspelling. Een oproep tot actie. Bij sommige jubelverhalen over de revolutionaire potentie van schone energie kan het weliswaar lijken of de politiek irrelevant is, omdat de technologie ons uiteindelijk zal redden. Maar de meeste overvloed-denkers snappen dat er overheidsbeleid nodig is om te zorgen dat innovatie wordt aangejaagd en iedereen de vruchten plukt. De meeste postgroei-denkers snappen ook wel dat het makkelijker is om je het einde van de wereld voor te stellen dan het einde van het kapitalisme, maar weigeren zich niettemin neer te leggen bij het armoedige mensbeeld dat ons reduceert tot onverzadigbare consumenten.
Dat wil niet zeggen dat beide visies de status quo even sterk uitdagen. Een van de redenen waarom de milieupolitiek zo tandeloos blijft, is dat het debat gevangen blijft in het frame van ‘ecologische modernisering’, schrijven Hajer en Oomen. Een verhaal over innovatie en méér welvaart past beter binnen dat frame dan een verhaal over een economie die is geschoeid op een compleet andere leest. Het is geen wonder dat de abundance-agenda enthousiast wordt ontvangen in Silicon Valley of dat de VVD ‘Groene Groei’ aan de functietitel plakte toen de partij een minister voor Klimaat mocht leveren. Het is nu eenmaal makkelijker om mensen lekker te maken voor een toekomst van overvloed, dan om ze ervan te overtuigen dat ze al die luxeconsumptie niet nodig hebben om gelukkig te zijn. Maar alleen al het feit dat tal van denkers zich de laatste jaren genoodzaakt zien om in de bres te springen voor groene groei, toont het failliet van het bestaande model.
Lees ook:


