Wordt Suriname ons steeds vaker voorgeschoteld als het nieuwe ‘Indië’? Een magische plek waar overwerkte, postkoloniale westerlingen kunnen herbronnen in een overweldigende natuur en zich laven aan een vriendelijke, multiculturele samenleving die wél werkt?

Je zou het bijna zeggen, door de stroom van reisreportages en ego-documentaires op de Nederlandse televisie met Surinamegangers die in Switi Sranan hun wortels zoeken, de zegeningen van culturele diversiteit en rijkdom omarmen of gewoon op zoek zijn naar een louterende survival-ervaring in de jungle. Ook een reeks boeken, uitgebracht rond de 50-jarige onafhankelijkheid van de staat, belicht het land met een vaak persoonlijke blik.


Bekijk artikel in krant

Coen Verbraak: Suriname. Vijftig jaar tussen zorg en hoop. Alfabet, 238 blz.

€ 22,99


Bekijk artikel in krant

Carl Haarnack, Eveline Sint Nicolaas, Garrelt Verhoeven: Suriname in beeld. 1845-1975. Terra, 288 blz. €39,99


Bekijk artikel in krant

Jan Sjaarda: Suriname 1960-1974. Fotodagboek van een Friese ingenieur. Thoth, 160 blz. € 34,95

Dat is op zichzelf heugelijk, want het land was gaandeweg wat aan het wegzakken in het Nederlandse collectieve bewustzijn. De tijd dat nieuws over de Surinaamse politiek of de drugsverwikkelingen van Desi Bouterse de voorpagina’s van kranten beheersten is allang voorbij. Van een buitenlandse kopzorg vol coups, politieke moorden en een verwoestende Binnenlandse Oorlog is Suriname voor Nederlanders veranderd in vooral een toeristische reisbestemming, met verzorgde arrangementen in eco-resorts ‘midden in het oerwoud’.

Tegelijk zijn veel Surinamers zelf, daar en hier, diep ambivalent over het land. Grootspraak over het unieke karakter van het land en lof op de onuitputtelijke rijkdom ervan – de natuur, hout, goud, en straks de olie – gaat moeiteloos over in een troosteloze klacht over het endemische nepotisme, de onderlinge argwaan en de bestuurlijke incompetentie die het onmogelijk maken er iets voor elkaar te krijgen, behalve als je hoort tot de corrupte rijkaards.

In Suriname van journalist Coen Verbraak, het interviewboek bij zijn vierdelige tv-serie ‘Suriname, 50 jaar zorg en hoop’, is die ambivalentie bijna op elke pagina te proeven. Verbraak zelf noemt het op de eerste pagina’s al „eigenlijk een wonder dat het al die groepen lukt om vreedzaam naast elkaar te leven”. Cabaretier Jörgen Raymann noemt Suriname „een voorbeeld van hoe een multiculturele samenleving kan functioneren”, met een toekomst als „het mooiste land op aarde”. Nu al is het „een van de mooiste landen ter wereld”, zegt ster-kok Soenil Bahadoer, een prachtig land dat „rijk is aan bodemschatten”. Op „weinig plekken in de wereld” wonen zo veel verschillende etnische groepen en religies bij elkaar, zegt oud-CDA-politica Kathleen Ferrier, dochter van de eerste Surinaamse president. Dat multiculturalisme is het „unique selling point” van het land – alsof niet ook in Rotterdam, bijvoorbeeld, nu 170 nationaliteiten overwegend geweldloos samenleven.

Bedelmentaliteit

Achter al die hyperbolen gaat spijt schuil, verdriet en soms woede. Die breken door als Verbraak zijn gesprekspartners met beide benen op de grond houdt. Dan is Suriname een land waar „normen en waarden” zijn uitgehold, de hoofdstad Paramaribo een „stad in verval” is (schrijver Cynthia McLeod), een land waar „ongemak” vlak onder de oppervlakte ligt en mensen meer „langs elkaar dan met elkaar leven” (Linda Nooitmeer, ex-voorzitter van het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis), een pover en intellectueel armoedig land waar „een bedelmentaliteit” heerst en „pakken wat je pakken kunt” het devies is (anti-Bouterseactivist Pancho Samson). Waar „mijn politieke idealen niet zijn verwezenlijkt”, een treurig besef dat „echt pijn doet” (oud-Staatsolie-directeur Eddy Jharap).

Nu kun je waarschijnlijk met een beetje moeite zulke tweeslachtigheid ook wel over andere landen vinden (neem Nederland, waar veel burgers volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau hun eigen leven prima vinden maar tegelijk menen dat het land naar de knoppen gaat). Maar het Surinaamse slingeren tussen trots en wanhoop, van pochen naar onmacht, lijkt heviger en noodlottiger. Het toont de gespletenheid van een gewezen kolonie die ook na een halve eeuw onafhankelijkheid nog maar op één, wankel been staat. De welgemeende loftuitingen over het „unieke, multiculturele” Suriname zijn een laklaag op een gebutste erfenis van eeuwen slavernij, kolonialisme en etnische verdeeldheid. Na 1975 gevolgd door politiek cliëntelisme, een moorddadige militaire dictatuur, uittocht van talent, een criminele binnenlandse oorlog en de vestiging van een narcostaat.

Portret van Anton de Kom gemaakt tijdens zijn gevangenschap in Fort Zeelandia, 1933.

Portret van Anton de Kom gemaakt tijdens zijn gevangenschap in Fort Zeelandia, 1933.

Foto erven Maurits Welle Collectie.

Zoom in

Wie die tweeslachtigheid in het oog houdt, kan veel hebben aan het populaire boek van Verbraak. Dat ontbeert helaas wel een helder historisch kader of sociologische inbedding voor wie Suriname alleen nog van televisie of een familievakantie kent. Twee recente fotoboeken geven gelukkig meer diepte aan het beeld van een getroebleerde natie. Dat geldt vooral voor het geweldige Suriname in beeld, van Carl Haarnack en anderen. Haarnack is oprichter van de Buku-Bibliotheca Suriname, een imposante collectie foto’s, prenten en boeken, en tekende eerder (met Garrelt Verhoeven) voor Groeten uit Paramaribo, een mooie selectie van ansichtkaarten uit de voormalige kolonie.

Dit nieuwe boek is de overtreffende trap. Het biedt een imposant overzicht van de ontwikkeling van fotografie in Suriname, van de eerste pioniers en daguerreotypes naar de bekende Julius Muller (1846-1902), een fotograferende ambtenaar, en de zusters Augusta (1873-1937) en Anna (1875-1958) Curiel, die een studio in Paramaribo hadden. En tot de Nederlandse persfotografen die het land halverwege de jaren zeventig bezochten, zoals Willem Diepraam en Vincent Mentzel.

Brooskampers

Historisch opmerkelijk in de selectie: een kleine foto van Marron-leider Broos (1821-1880), die streed voor ontsnapte slaven en na de afschaffing van de slavernij in 1863 met zijn ‘Brooskampers’ neerstreek op een verlaten plantage. Indringend is een nieuw ontdekt gevangenisportret van de activist Anton de Kom (1898-1945), auteur van Wij slaven van Suriname (1934). Indrukwekkend blijven ook de etnografische portretten van de Surinamers die in 1883 als ‘inboorlingen’ te zien waren op de Koloniale Tentoonstelling in Amsterdam, uit het boek Les habitants de Suriname (Parijs, 1884). De foto’s zijn een beklemmende flash back naar koloniale tijden, toen niet-witte mensen in een ‘natuurlijk’ decor konden worden tentoongesteld. Jammer is hooguit dat het fotografische relaas stopt in 1975; in de decennia daarna zit zeker nóg een album. Zeker nu Suriname een jongere bevolking heeft dan ooit: de mediane leeftijd in het land is nu 28,6 jaar.

Een stuk particulierder, maar toch ook leerzaam is Suriname 1960-1974. Fotodagboek van een Friese ingenieur van Jan Sjaarda. Hij koos 180 foto’s uit het omvangrijke archief van zijn vader Dirk, een ingenieur die in 1960 naar het toenmalige rijksdeel vertrok  met een aanstelling bij het ministerie van Openbare Werken. Sjaarda senior werkte in het land, trouwde een Surinaamse en werkte en leefde er met zijn gezin veertien jaar, met tussenpozen in Nederland, Afrika en de Antillen.

Uit zijn beelden rijst een ander recent Suriname: een ‘geordende’, etnisch gesegregeerde samenleving in de greep van opbouw. We zien Dirk Sjaarda in 1973, met zonnebril en in geruit overhemd, handen in de zij op de pas geasfalteerde weg – mét vangrail – tussen Moengo en Albina in Oost-Suriname. Het asfalt is glanzend nieuw. Bijna twintig jaar later zal het Junglecommando van Ronnie Brunswijk er diepe kraters in slaan tijdens de guerrillaoorlog met het Nationaal Leger van Bouterse.

Ook andere foto’s van Sjaarda’s ingenieurswerk ademen de naoorlogse motoroliesfeer van modernisering en vooruitgang. Heipalen bij de aanleg van de Nieuwe Haven bij Paramaribo. De gloednieuwe start- en landingsbaan van de luchthaven Zanderij. Sluizen en vrachtwagens met beton. Op andere foto’s legde de ingenieur-fotograaf het straatbeeld en dagelijks leven in de hoofdstad vast, inclusief het bezoek van het Oranje-bruidspaar Beatrix en Claus in 1966. Uitstapjes naar het ‘bos’ en dieper het nog niet eco-toeristische binnenland in. We zien trotse jagers met hun Zündapp-brommer en een geschoten jaguar. De teksten in het boek zijn nogal braaf („In Suriname is altijd wat lekkers te koop”), maar dat past bij het ingetogen karakter van de foto’s.

Portret van Sophie Oostvriesland. In 1856 werd zij door Egbert van Emden gemanumitteerd en was, na bijna vijftig jaar in slavernij te hebben geleefd, op het moment van deze foto een vrij persoon.

Portret van Sophie Oostvriesland. In 1856 werd zij door Egbert van Emden gemanumitteerd en was, na bijna vijftig jaar in slavernij te hebben geleefd, op het moment van deze foto een vrij persoon.

Daguerreotypie door fotogaaf Selomoh del Castilho, Paramaribo, 6 mei 1857. Rijksmuseum.

Zoom in

Voor Dirk Sjaarda komt de apotheose een jaar voor de onafhankelijkheid. Het hoofdkantoor van Openbare Werken brandt in 1974 tot de grond toe af, net een dag voor hij met zijn gezin vertrekt naar Nederland. Hij maakt een foto van het gebouw terwijl het wordt verslonden door de vuurzee – een lot dat daarna nog talloze koloniale panden zal treffen.

Potentie

Er is één woord waar Surinamers, ook in het boek van Verbraak, tegen de klippen op hoop uit blijven putten, en dat begrijp je als je de foto’s van Sjaarda bekijkt. Dat rituele woord is „potentie” . Het land heeft „alles”, het hoeft alleen te worden „opgebouwd”. Je hoeft er maar „een kersenpit op de grond te spugen en er groeit een boom uit” (Soenil Bahadoer). Bij Suriname heeft hij „één woord in mijn hoofd”, zegt ook tv-presentator Humberto Tan: „Potentievol.”

Dat heeft ook iets treurigs. Hoe lang kan een mens veelbelovend blijven, of een land ‘potentievol’, voordat het besef indaalt dat de belofte allang is vervlogen? Kan een land dat ruim vier keer zo groot is als Nederland en tegelijk maar twee derde van de inwoners van Amsterdam telt, zijn potentie ooit waarmaken? Wie weet. De hoop is nu gericht op het reservoir aan olie dat in Surinaamse wateren is gevonden. Dat belooft een gouden toekomst, eindelijk. Al knaagt de argwaan dat die geldkraan, eenmaal open, toch weer vooral de emmers van een rijke elite en van internationale bedrijven zal vullen. Dan zou de bevolking van het land opnieuw het nakijken hebben.

Tijdens de benzineschaarste van 1992 stond ik in Paramaribo voor een pompstation in een lange rij te wachten met mijn jerrycan. Het was vroeg maar al verzengend heet. Een Hindoestaanse man voor me hief zijn handen in frustratie. Op de Antillen, riep hij, zou dat benzinestation allang in de fik zijn gestoken. Uit protest. Maar hier gebeurde zoiets niet, zei hij berustend, en ook wel trots. „Wij zijn Surinamers.” Op een foto in het boek van Sjaarda is het houten huis te zien van de Hindoestaanse politicus Johannes Mungra, in 1963. Aan een afdak hangt een rood spandoek met in zwarte letters de leus: „Slechts met verbroedering is ons geliefd Suriname op te bouwen”. Toen al.

Geef cadeau

Deel

Mail de redactie

NIEUW: Geef dit artikel cadeau
Als NRC-abonnee kun je elke maand 10 artikelen cadeau geven aan iemand zonder NRC-abonnement. De ontvanger kan het artikel direct lezen, zonder betaalmuur.