Majoor Andrej Doernovtsev is zich er pijnlijk van bewust: als de wetenschappers zich hebben misrekend, zal zijn lichaam over een paar minuten verdampen.
Het is 30 oktober 1961, in de ochtend, en de 38-jarige Rus bevindt zich met zijn bemanning 10 kilometer boven de grond in een Toepolev Tu-95-bommenwerper van bijna 100 ton.
Aan de horizon zien ze de eilanden van Nova Zembla: een van de belangrijkste kernproefgebieden van de Sovjet-Unie.
‘Jullie hebben 50 procent kans om te overleven,’ kregen de negen bemanningsleden te horen, want onder de bommenwerper hangt de krachtigste bom die de wereld ooit heeft gezien: de Tsar Bomba, een waterstofbom die 3300 keer meer potentie heeft dan de atoombom die op Hiroshima werd gegooid.
Om 11.33 uur laat Doernovtsev het verwoestende wapen los boven Nova Zembla. Kort daarna ontvouwt een parachute van 800 kilo zich achter de bom om de Toepolev een kans te geven om te ontsnappen.
Doernovtsev versnelt naar zijn topsnelheid van bijna 1000 km/h. Maar niemand weet of het vliegtuig in veiligheid zal zijn voordat de vuurbal, met een temperatuur heter dan het oppervlak van de zon, alles in de omgeving wegvaagt.
Lees het verhaal van de monsterbom van de Sovjet-Unie die zo dicht bij de Scandinavische landen tot ontploffing werd gebracht dat de explosie in Noorwegen en Finland ruiten verbrijzelde. Het was het hoogtepunt van de kernproeven van de supermachten – een tijd die misschien terugkomt.