Met de humor zit het wel goed bij The Pink Stones. Bescheiden als ze zijn, hebben ze hun derde plaat Thank The Lord… It’s The Pink Stones genoemd. Nog komischer is de opdruk op de T-shirts die ze verkopen: ‘The Pink Stones is my favorite band, I think.’

Het werk van deze grappenmakers uit Georgia, geleid door naamgever Hunter Pinkston (hij speelde eerder in de charmant genaamde hardcoreband Pay to Cum), is géén kruising tussen Pink Floyd en The Rolling Stones, maar kan worden bestempeld als kosmische hippiecountry voor bij de lavalamp. Vervormde pedalsteel, gospelorgel, bluegrassmandoline, tropische percussie en bevreemdende geluidseffecten zijn de actieve, roesopwekkende stoffen in hun muzikale marihuana.

Met slepende stem deelt Pinkston zijn gedachten over zomerse liefde en winterse pijn, droevige films in grote vliegtuigen en heimelijke seks in een hotel in zijn woonplaats. Als je maar lang genoeg naar The Pink Stones (of Stoners) luistert, dan zie je de burrito’s vanzelf gebroederlijk vliegen. Het gaat wat ver om ze uit te roepen tot mijn favoriete band, maar ze zijn, om Larry David te citeren: ‘Pretty, pretty, pretty good.’ De Heer zij geprezen.