Toen de 21ste eeuw begon, stond Nederland bekend als het ‘modernste architectuurland ter wereld’. In het gidsland aan de Noordzee was de toekomst van de architectuur te zien, geloofden veel Europese, Japanse en Amerikaanse architectuurjournalisten die in de jaren voor en na de eeuwwisseling massaal het Nederlandse architectuurwonder kwamen bekijken. Zelfs de vinexwijken, de meer dan honderd nieuwe buitenwijken die in Nederland zelf al een slechte reputatie hadden gekregen voordat de bouw ervan in 1995 begon, konden rekenen op hun bewondering. „Leave it to the Dutch to make suburbia cool”, zo begon Christopher Hawthorne in 2004 zijn lofzang op de nieuwe Nederlandse architectuur in The New York Times.
In het laatste jaar van de 20ste eeuw had het Nederlandse architectuurmirakel een curieuze naam gekregen met de verschijning van SuperDutch, het boek van de architectuurhistoricus Bart Lootsma over het werk van twaalf ‘radicale’ architectenbureaus, waaronder Mecanoo, MVRDV, Neutelings en Riedijk, en OMA van Rem Koolhaas, de grote roerganger van de nieuwe Nederlandse architectuur.
Lootsma had een simpele, vulgair marxistische verklaring voor de Super-Nederlandse architectuur. SuperDutch was de bouwkunst van ‘de tweede moderniteit’, die volgde op de eerste moderniteit van het industriële tijdperk, legde hij uit. Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1991 was het kapitalisme aan een wereldwijde zegetocht begonnen en veranderde de wereld in razend tempo door globalisering en digitalisering. Het „tweede moderniseringsproces” noemde hij dit. En aangezien handelsnatie Nederland met zijn open poldereconomie vooropliep in dit proces, werden hier de contouren van de architectuur van de tweede moderniteit het eerst zichtbaar.
Revolutie
De radicaalste Super-Nederlanders waren de pioniers van de computerarchitectuur Lars Spuybroek (NOX), Kas Oosterhuis (ONL) en Ben van Berkel (UN Studio), ontwerper van de veelgeprezen Erasmusbrug in Rotterdam uit 1996. In de laatste jaren van de 20ste eeuw hadden ze opzien gebaard met ‘parametrische’ ontwerpen voor alzijdig gekromde gebouwen die tot hun ergernis vaak blobs werden genoemd. Zo hadden NOX en ONL in het attractiepark over de Deltawerken twee waterpaviljoens gebouwd die als gestrande zeemonsters liggen op Neeltje Jans, het voormalig werkeiland van de Oosterscheldekering.
Serie Een kwart eeuw kunst
Wat hebben de eerste vijfentwintig jaar van de eenentwintigste eeuw voor de kunst betekend? Wat waren kantelpunten, grote veranderingen, nieuwe trends? De cultuurredactie van NRC maakt de balans op, in een serie artikelen per discipline: beeldende kunst, popmuziek, klassiek, tv-series, theater, games, architectuur en film.
De verwachtingen over de parametrische architectuur waren torenhoog. Ole Bouman, die zich als hoofdredacteur van het architectuurtijdschrift Archis had opgeworpen als de theoreticus van het blobisme, kondigde zelfs een revolutie en een paradigmawisseling in de architectuur aan.
Alles zou anders worden in de naaste toekomst. Computertechnologie zou niet alleen leiden tot „nieuwe tijd- en ruimteconcepties, een nieuw idee van oorzaak en gevolg en een nieuwe opvatting over materie”, maar ook tot „een nieuw mensbeeld”, schreef hij in 1996 in Realspace in Quicktimes, een boekje over het gelijknamige ‘parametrische’ paviljoentje van Ben van Berkel dat toen stond opgesteld in het Nederlands Architectuurinstituut in Rotterdam.
In het tweede jaar van het nieuwe millennium voorzag Kas Oosterhuis zelfs dat blobs binnen afzienbare tijd levende wezens zouden worden. „Architecture goes wild!”, beloofde hij in het mission statement van zijn bureau ONL. „Architectonische lichamen zijn nu het doelwit van een technologische invasie, ze kunnen letterlijk worden bezield. De lichamen worden verbonden met databases en hun gedrag en vormen kunnen worden geprogrammeerd. Architectuur heeft niet langer een statisch eindbeeld, haar zichtbare vorm wordt onvoorspelbaar als het weer.”
Nu, in 2025, kan worden vastgesteld dat de revolutie en de paradigmawisseling in de architectuur zijn uitgebleven. Van bezielde, wilde en onvoorspelbare architectuur is niets terechtgekomen. In het eerste decennium van de 21ste eeuw zijn slechts een stuk of tien levenloze blobs gebouwd, zoals de door SuperDutcher Erick van Egeraat ontworpen popzaal Mezz in Breda, uit 2002. Nadat het neoclassicistische gebouw van Museum de Fundatie in Zwolle in 2012 was uitgebreid met een door Hubert-Jan Henket ontworpen gigantische reuze-zee-egel op het dak, stierf de parametrische architectuur een stille dood.
Postmodernisme
Hoe de Nederlandse architectuur zich in het eerste kwart van de 21ste eeuw ontwikkelde, is het mooist te zien in Spijkenisse. Daar staat het stralend witte, welvende theater De Stoep van Ben van Berkels UN Studio aan de rand van het centrum, dat in het eerste decennium van het nieuwe millennium veranderde van een rommelig dertien-in-een-dozijn stadshart in een quasi-oud stadje met kromme straatjes en bakstenen gebouwen in verschillende neotraditionalistische retrostijlen. De metamorfose van Spijkenisse werd ontworpen door het bureau van Sjoerd Soeters dat ook verantwoordelijk is voor de gedaanteverwisseling van het desolate centrum van Zaanstad in een levendig, postmodernistisch ‘Las Vegas aan de Zaan’ met als blikvanger een door WAM architecten ontworpen hotel in de vorm van op elkaar gestapelde Zaanse-Schanshuisjes.
Lange tijd was Soeters een van de weinige postmodernistische architecten in Nederland. Toen in de jaren tachtig zijn eerste ontwerpen werden uitgevoerd, waren vrijwel alle Nederlandse architecten immuun of zelfs allergisch voor het postmodernisme, dat in 1980 op de eerste Architectuurbiënnale in Venetië was gelanceerd. Hiervoor waren twee architecten de hoofdverantwoordelijken: Aldo van Eyck en Rem Koolhaas.
Van Eyck, het zelfbenoemde en invloedrijke geweten van de Nederlandse architectuur, dat was belast met een overdosis calvinistisch moralisme, bestempelde het postmodernisme tot „foute” architectuur. Postmodernisme is de pest en postmodernisten zijn ratten, misdadigers en nazi’s, verkondigde hij luid in debatten, lezingen en de colleges aan TU Delft.
Rem Koolhaas leerde als docent aan de TU Delft architecten in spe niet alleen hoe ze „conceptuele” architectuur moesten maken, maar ook hoe ze op postmoderne wijze de stijlmiddelen van Russische constructivisten en andere dode helden van het vooroorlogse modernisme konden citeren, zodat ze Van Eycks toorn niet opwekten.
Toch verschenen nog tijdens het leven van de in 1999 overleden Van Eyck steeds meer postmodernistische gebouwen in Nederland. Tot diep in de jaren negentig werden die vooral ontworpen door buitenlandse architecten, zoals de Belgische neoclassicist Charles Vandenhove en de Luxemburgse neotraditionalist Rob Krier, die door eigenwijze wethouders en projectontwikkelaars aan het werk werden gezet.
Na Van Eycks dood sprongen steeds meer Nederlanders op de postmodernistische kar. Ze toonden een sterke voorkeur voor het neotraditionalisme van Krier, die zo uitgroeide tot de invloedrijkste architect in Nederland. Zelfs West 8, het ‘radicale’ bureau van SuperDutcher Adriaan Geuze, stapte over op het neotraditionalisme toen het De Laak ontwierp, een van buurten in de Amersfoortse vinexwijk Vathorst.
Met zijn rijen iets van elkaar verschillende bakstenen huizen langs grachtjes lijkt De Laak sprekend op Brandevoort, de Helmondse vinexwijk die Krier de vorm gaf van een oud vestingstadje. Het enige verschil is dat de Laakse grachtenhuizen strakker zijn dan die in Brandevoort en een ‘modernistisch’ plat dak hebben.
‘Eigentijds retro’ werd het sobere neotraditionalisme van de Laakse architectuur gedoopt. Naast de jarendertigstijl werd dit in het begin van de 21ste eeuw de populairste stijl voor woningen in Nederland.
Neoliberalisme
De belangrijkste oorzaak van de verlate doorbraak van het postmodernisme in de Nederlandse architectuur is het neoliberale woningbouwbeleid van de Rijksoverheid in de afgelopen dertig jaar. Dit begon met de verzelfstandiging van de woningbouwverenigingen en -corporaties in 1995, die voortaan zonder subsidies en goedkope leningen hun sociale-huurwoningen moesten bouwen. Daarbij kwam dat 70 procent van 800.000 woningen in de centraal geplande vinexwijken koopwoningen moesten worden, in plaats van de gebruikelijke 30 procent in de eerdere naoorlogse nieuwbouwwijken.
Illustratie XF&M
Zoom in
Zo werden de vinexwijken de eerste woonwijken waar niet woningbouwverenigingen maar projectontwikkelaars en grote bouwondernemingen het grootste deel van de woningen bouwden voor ‘woonconsumenten’. En die gaven ook in het digitale tijdperk voor het overgrote deel de voorkeur aan bakstenen huizen in een of andere neotraditionele stijl boven een wilde, onvoorspelbare blob, zo wisten de commerciële bouwers uit hun lifestyle-onderzoeken.
In het tweede decennium van de 21ste eeuw werd het beleid dat Nederland moest veranderen in een natie van huizenbezitters voltooid. Eerst werd in 2010, midden in de langdurige bouwcrisis die de helft van de 15.000 architecten hun baan kostte, het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) opgeheven. Voor centraal geplande vinexwijken was in het neoliberale Nederland geen plaats meer, besloot het kabinet Rutte I.
Drie jaar later voerde het kabinet-Rutte II de verhuurdersheffing in, een belasting voor de eigenaren van meer dan vijftig sociale-huurwoningen die zou oplopen tot twee miljard euro en met name de woonverenigingen trof. De heffing werd gepresenteerd als een tijdelijke crisismaatregel, maar was een ideologische belasting die een einde moest maken aan de centraal geregelde volkshuisvesting. Vooral VVD-bewindslieden als de toenmalige minister voor Wonen en Rijksdienst Stef Blok vonden dat volkshuisvesting, de belangrijkste pijler onder de naoorlogse verzorgingsstaat, in het 21ste-eeuwse, geliberaliseerde Nederland niet langer een taak van de overheid was. Want arbeiders, voor wie de sociale huurwoningen oorspronkelijk werden gebouwd, hadden zich geëmancipeerd tot ondernemende zzp’ers die als ‘woonconsumenten’ hun ‘woonbehoeften’ volmaakt konden bevredigen op de woningmarkt.
Zo werd Nederland, eens het land dat wereldberoemd was om zijn ruimtelijke ordening en volkshuisvesting, het enige land ter wereld met een belasting op sociale huurwoningen en een subsidie voor huizenbezitters in de vorm van de aftrek op de hypotheekrente.
Woningnoodramp
De gevolgen van het neoliberale woningbeleid waren – en zijn – rampzalig. In geen enkel jaar na 2013 werd het streefcijfer van 80.000 woningen per jaar gehaald. De sociale woningbouw stortte in. Bouwden de woningbouwverenigingen in 2013 nog 30.000 sociale huurwoningen per jaar, na de invoering van de verhuurdersheffing waren dit er nog maar 13.000. En de woningmarkt bleek anders te werken dan de paprikamarkt en leverde ook na tien jaar niet het aantal gewenste woningen, zodat de woningnood in hoog tempo veranderde in een ‘woningnoodramp’.
Die deed het laatste kabinet-Rutte in 2022 weer besluiten opnieuw een minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aan te stellen en, onder druk van de Tweede Kamer, de verhuurdersheffing af te schaffen.
Nederland werd in 2013 het enige land ter wereld met een belasting op sociale-huurwoningen en subsidie voor koopwoningen
De teloorgang van de sociale woningbouw had ook grote gevolgen voor de Nederlandse architectuur. Van oudsher zagen de woningbouwverenigingen het immers als hun taak hun leden niet alleen een goede woning te verhuren, maar ook cultureel te verheffen.
Daarom lieten ze hun woningen ontwerpen door de beste en bekendste architecten, van K.P.C. de Bazel tot Herman Hertzberger en van H.P. Berlage tot Rem Koolhaas. Ook gaven ze opdrachten aan jonge architecten als de Amsterdamse-Schoolarchitect Michel de Klerk, die al op 29-jarige leeftijd het nu wereldberoemde Het Schip bouwde, het exuberant expressionistische arbeiderspaleis uit 1920 in de Spaarndammerbuurt in Amsterdam.
Ook de meeste SuperDutch-architecten hadden aan het eind van de twintigste eeuw veel te danken aan de sociale woningbouw. Zo was een van de eerste gebouwen waarmee MVRDV bekend werd, het woonzorgcomplex (WoZoCo) in Amsterdam Nieuw-West, dat met zijn enorme uitkragende bakken bijna net zo spectaculair is als Het Schip.
Nieuwe baksteenridders
Na de bouwcrisis, die van 2009 tot 2014 duurde, is van de traditie van goede, sociale architectuur weinig meer over. In het neoliberale tijdperk is architectuur eerst en vooral vastgoed geworden dat optimaal moet renderen. De nieuwste suburbs zijn dan ook niet meer cool. Voor experimentele woningbouw, waar het in de vinexwijken nog van wemelt, is in de nieuwbouwwijken die de afgelopen tien jaar zijn gebouwd dan ook geen plaats. Die staan vol donkere bakstenen koopwoningen in retrostijlen die na de vinextijd (1995-2005) steeds armzaliger zijn geworden.
Bovendien zijn veel van de sociale huurwoningen die na de bouwcrisis zijn gebouwd geen fatsoenlijke woningen meer, maar studio’s en ‘starterswoningen’, die niet groter zijn dan 25 vierkante meter en toch een huur van om en nabij 850 euro moeten opbrengen. De opeengestapelde eenkamerwoningen, meestal gelegen aan weerszijden van lange, donkere gangen, vormen de huurkazernes van het neoliberale tijdperk, die met hun monotone rastergevels met eendere ramen ‘patatsnijders’ zijn gedoopt.
Lees ook
De opkomst van de woonkazerne: steeds kleinere nieuwbouwwoningen

Ook de meeste torens met koop- en dure huurappartementen die in alle grote Nederlandse steden zijn verrezen, zijn meestal armetierige ‘form-follows-finance’-architectuur. Exemplarisch is de door Dam & Partners Architecten ontworpen Zalmhaventoren uit 2022 in Rotterdam. Veel meer dan een 215 meter hoge balk, die met zijn vier eendere, uit prefabelementen bestaande gevels nog eentoniger is dan Oostduitse Plattenbau, is ‘de hoogste woontoren’ van de Benelux niet.
Tot overmaat van ramp vormen woontorens als de Zalmhaventoren, ook als ze op een brede onderbouw staan, desolate buurten met winderige, doodse straten waar weinig mensen langer dan strikt noodzakelijk willen verblijven.
Zo veranderde gidsland Nederland in de eerste kwart van 21ste eeuw in een doodgewoon architectuurland waar, zoals in alle westerse landen, de bulk van de nieuwbouw uit generieke, onopmerkelijke architectuur bestaat.
Slechts af en toe gebeurt er nog een wonder. Zo bouwt het MVRDV nog altijd met zekere regelmaat spectaculaire gebouwen als de Markthal en het Depot van Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam en The Valley in Amsterdam. En met Little C in Rotterdam, een in 2020 voltooid wooncomplex van vijftien bakstenen blokken die via luchtbruggen met elkaar zijn verbonden, liet een team van architecten in Rotterdam overtuigend zien dat er slimmere en betere manieren zijn dan de armetierige woontorens om veel woningen op een klein grondoppervlak te bouwen.
Lees ook
De Nederlandse architectuur is niet ‘supernormaal’

Het grootste wonder van de afgelopen vijftien jaar is de doorbraak van architectenbureaus met een anti-SuperDutch-houding, zoals Office Winhov, HappelCornelisseVerhoeven (HCVA), Monadnock, Hans van der Heijden en Marjolein van Eig. Zij zijn niet geïnteresseerd in de ‘conceptuele’ spektakelarchitectuur, maar in ambachtelijkheid, mooie details en de oer-Nederlandse baksteen.
Anders dan de blobarchitecten uit het begin van de 21ste eeuw willen ze ook niet de architectuur van de toekomst maken, maar streven ze naar gebouwen met een zekere tijdloosheid. Hierbij hanteren ze, anders dan de vele retro-architecten die Nederland nu telt, niet een of andere gemakkelijke neostijl, maar laten ze zich inspireren door het werk van de beste baksteenarchitecten uit het verleden, zoals de Italiaanse architect Giovanni Muzio, bekend van onder meer het Ca’ Brutta in Milaan uit 1922.
In 2020 schaarde de architectuurcriticus Kirsten Hannema het werk van de nieuwe Nederlandse baksteenridders in een artikel over de Nederlandse architectuur sinds 2010 onder de noemer SuperNormal. Maar net zo min als het werk van de SuperDutcharchitecten SuperNederlands was, is dat van de baksteenridders SuperNormaal. De door HCVA ontworpen nieuwbouw van museum De Lakenhal in Leiden is bijvoorbeeld juist buitengewoon. Weliswaar sluiten de ambachtelijk gemetselde bakstenen van het gebouw aan op de gevels van de oude gebouwen in de Leidse binnenstad, maar normaal is de wonderlijke hybride van een Leids pakhuis en een miniversie van een oude wolkenkrabber uit Chicago beslist niet in het huidige Nederland.
25 jaar Architectuur10 spraakmakende gebouwen

Foto Luuk Kramer
1. Rob Krier: woningcomplex De Meander, Amsterdam (2001).
Woningcomplex De Meander is een van tientallen gebouwen, buurten en vinexwijken die de Luxemburgse postmodernist van het eerste uur Rob Krier (1938-2023) in het begin van de 21ste eeuw tot de invloedrijkste architect in Nederland maakten.
Foto Luuk Kramer
Zoom in
2. West 8: buurt De Laak in vinexwijk Vathorst, Amersfoort (2005).
Met grachtenhuizen in moderne-retrostijl is De Laak een streng calvinistische imitatie van Kriers Helmondse vinexwijk Brandevoort in de vorm van een quasi-oud vestingstadje.
Foto Luuk Kramer
Zoom in
3. Neutelings Riedijk Architecten: Instituut voor Beeld en Geluid, Hilversum (2006).
‘Architecture parlante’ in optima forma: alle vier gevels van het gebouw zijn bekleed met glasplaten met bewerkte beelden uit de Nederlandse tv-geschiedenis.
Foto Luuk Kramer
Zoom in
4. Bierman Henket Architecten: uitbreiding Museum de Fundatie, Zwolle (2012).
De laatste blob in Nederland op het dak van een neoklassiek museumgebouw markeert het einde van de mislukte digitale revolutie in de architectuur.
Foto Luuk Kramer
Zoom in
5. Sjoerd Soeters: Inverdan (centrum Zaanstad) (2013).
Inspiratie voor de complete make-over van het centrum van Zaanstad is het boek Learning from Las Vegas uit 1972 van de moeder en vader van het postmodernisme Denise Scott Brown en Robert Venturi.
Foto Luuk Kramer
Zoom in
6. Office for Metropolitan Architecture: De Rotterdam, Rotterdam (2013).
Met kantoren, woningen en restaurants en een vloeroppervlak van 160.000 vierkante meter wil De Rotterdam een ‘verticale stad’ zijn.
Foto Luuk Kramer
Zoom in
7. UN Studio: Theater De Stoep, Spijkenisse (2014).
De twee gezichten van de Nederlandse architectuur in het begin van de 21ste eeuw: het witte SuperDutchtheater De Stoep (links) en het postmodernistische nieuwe centrum van Spijkenisse, ontworpen door Ashok Bhalotra en Sjoerd Soeters.
Foto Luuk Kramer
Zoom in
8. MVRDV: Markthal, Rotterdam (2014).
Door de combinatie van markthal, ondergrondse supermarkt en woningen in de wanden én in het dak is de Markthal een typisch voorbeeld van ‘conceptuele’ SuperDutcharchitectuur.
Foto Karin Borghouts/HCVA
Zoom in
9. Happel Cornelisse Verhoeven Architecten: Uitbreiding De Lakenhal, Leiden (2019).
Hybride van een oud Leids pakhuis en een torentje dat lijkt op een mini-wolkenkrabber uit Chicago is niet een supernormaal maar een hoogst origineel gebouw.
Foto Walter Herfst
Zoom in
10. Dam & Partners: Zalmhaventoren, Rotterdam (2022).
Met een hoogte van 215 meter is de geheel uit geprefabriceerde bouwdelen opgetrokken Zalmhaventoren de hoogste van de vele monotone form-follows-financetorens in Nederland.
Geef cadeau
Deel
Mail de redactie
NIEUW: Geef dit artikel cadeau
Als NRC-abonnee kun je elke maand 10 artikelen cadeau geven aan iemand zonder NRC-abonnement. De ontvanger kan het artikel direct lezen, zonder betaalmuur.