Als kunstmatige intelligentie binnenkort alles zal kunnen wat een literair schrijver kan, hoe houdt die schrijver dan nog zijn waarde? Die moet, zou ik zeggen, het enige doen wat kunstmatige intelligentie echt niet kan, en dat is: een schrijver zijn. Dus: een boek schrijven dat zonder menselijke schrijver nergens op zou slaan, dus een boek dat drááit om de echtheid van de auteur. Waarin je de unieke, onvervreemdbare, onkopieerbare mens die de schrijver is tegenkomt.

Bekijk artikel in krant
Nicolien Mizee: De pech, de zwaarheid en het zweven. Van Oorschot, 380 blz. € 27,50

Bekijk artikel in krant
Gerbrand Bakker: Aan mij heb je niks. De Arbeiderspers, 371 blz. € 27,99
„Ik lees uitsluitend autobiografische boeken van mensen die me zeer interesseren”, noteert Gerbrand Bakker op een zeker punt in zijn dagboekbundeling Aan mij heb je niks. Het is een uitspraak van een vrouw die ergens in Duitsland een lezing van Bakker kwam bijwonen en vervolgens géén boek van hem koopt. Alleen dat al zijn de momentjes waarin je Gerbrand Bakker tegenkomt – want je kunt je voorstellen wat er in hem omgaat, toch? Een gevoel van belediging, iets nijdigs, of zou het vooral verbazing zijn, verwondering, want wat wil die vrouw nou eigenlijk zeggen? Bakker antwoordt: „Dus?”, maar ze loopt al naar de garderobe, de uitwisseling is ten einde.
Weten we het nou, wat er in Bakker omgaat? En als hij zich beledigd voelde: waarom raakt dat hem dan zo? Of bleef die vrouw hem bij omdat hij het er ook wel mee eens was, met haar uitspraak over autobiografische boeken? Kom er maar eens achter. Misschien weet Bakker het zelf niet eens precies – al onthield en noteerde hij het, kennelijk omdat het iets wás, iets betekende.
Tikje jaloers
Waarom reageer ik zoals ik reageer? Waarom doe ik dit en niet dat? Dat zijn de vragen die Bakker opvallen in de dagboeken van Voskuil, die zichzelf telkens tegen het licht houdt, zijn gedachten en handelingen ontleedt. „Ik wil hem dan toeschreeuwen dat hij daar eens mee op moet houden omdat hij het zichzelf alleen maar moeilijker maakt dan het toch al is”, aldus Bakker. Tegelijk is hij een tikje jaloers. Want: „Zelf ben ik bijna het tegenovergestelde: ik laat alles maar over me heen komen en omdat ik alles maar laat gebeuren en een morgen-is-er-weer-een-dag-mens ben, is het voor mij vaak moeilijk om uit te maken waaróm ik bepaalde dingen vind of voel.”
En toch groeit het verlangen om daar meer van te weten. Want „op de meest vreemde momenten”, merkt hij, kan hij tegenwoordig ineens volschieten bij de gedachte aan het ongeluk waarbij zijn jonge broertje overleed – vijfenvijftig jaar geleden. Wat gebeurt daar? Waarom overvalt dat hem zo?
En daarmee heeft dit vierde boek in de reeks Privé-domein van Gerbrand Bakker een verhaallijn. De onverhoedse herinnering komt aan het begin van het boek en daarna laat hij alles weer over zich heen komen, maar toch blijft hij denken aan dat broertje, en aan dat herinneren, en aan de dood. En wij, lezers, misschien nog wel vaker – want wij kunnen Bakker van een afstandje beschouwen, hem als personage zien. Als hij korzelig reageert wanneer mensen piekeren over hun eigen dood (want „dan ben je dood. Dat betekent dat je niets meer weet”), zal hem dat misschien dwarszitten? Inderdaad: na de dood is er niets, behalve dan dat gat van het verlies, bij degenen die er nog zijn.
Je gaat welwillend, zoekend, meelevend lezen in zo’n schrijversdagboek. Want de schrijver heeft de regie losgelaten, en alle betekenisvolle scènes liggen onherkenbaar verstrooid tussen de scènes uit de rest van het leven – in Bakkers geval in Amsterdam en de Eifel, met zijn partner M., met hondje Floris, met zijn dementerende oude moeder, met artsen, met literatuurfestivals. Alledaagsheid die Bakker beschrijft om zo nog wat van dat leven te maken, er zin aan te geven. En wanneer je alles ziet en opschrijft met de gevoeligheid van de literaire auteur, kán alles betekenisvol zijn. Dat Bakker daar zelf niet nadrukkelijk in stuurt, pleit voor zijn oprechtheid, voor de echtheid van zijn dagboek, en is bovendien „misschien zelfs een uiting van mijn literatuuropvatting: wat je maakt, is ongrijpbaar”. De lezer wordt tot amateurpsycholoog gemaakt, die zelf de bepalende momenten mag onderscheiden en lijnen blootlegt. Dat is misschien zelfs een definitie van literair lezen, en dus geen straf, want Aan mij heb je niks leent zich er uitstekend voor: ook door dit dagboekdeel zijn weer inzichtelijke psychologische strooptochten te maken.
Gefaxte dagboekbrieven
Zo’n plezierige duid-het-zelf-leeservaring is ook wat de lezer van de faxenboeken van Nicolien Mizee gaande houdt. De kloeke bundelingen, van zo’n zes maanden aan gefaxte dagboekbrieven aan haar levend klankbord Ger, lijken te beginnen en eindigen op willekeurige momenten – alhoewel: je kunt er als lezer toch een bevredigende eenheid in ontwaren, een spanningsboog, een verhaal. De titel De pech, de zwaarheid en het zweven van dit zevende deel knipoogt naar het christelijke ‘de weg, de waarheid en het leven’, waaruit je kunt afleiden dat dit deel, met wat ironie, over verlossing gaat.
Het is 2001 en ze werkt aan haar tweede roman, de geschiedenis van haar arbeidsongeschiktheid is verteld en nu graaft ze nog iets dieper: het gezin waarin ze opgroeide. Nicolien zit nog middenin de verwerking van alles wat haar daar aan patronen en complexen is aangepraat. Maar het schrijven heeft echt iets in haar losgemaakt. Haar roman werd helemaal zoals zij wilde, ging de wereld in en had succes – wat haar bestaansrecht bekrachtigde. Ze was, kortom, niet gek.
Nu haar moeder het onderwerp is, duikt een oud patroon weer op: „Misschien, bedenk ik nu, ben ik zo bang iets te laten lezen omdat ik die blik van mijn moeder weer voor me zie. Spot, verkramptheid, de voorbode van een lange monoloog waarin ze me ging uitleggen dat het allemaal anders moest omdat de mensen het niet zouden begrijpen.”
In haar jeugd werd Nicolien geconditioneerd om zich te conformeren, te veel, en om daarbij vooral de (ruimschoots aanwezige) vuile was niet buiten te hangen. Dat verlamde haar, juist omdat niet-zwijgen haar kracht was, zoals ze nu als schrijver ervaart: ze is goed in de dingen glashelder (door)zien. Van die worsteling resteert nu de vraag of het mág, over anderen schrijven, want dat is een wezenskwestie geworden. En „de angst dat ik weer niet mag zeggen wat ik denk, zit zeer diep”.
Dat blijkt en dat voel je. Als Ger haar eens terechtwijst dat ze te snel over iemand zou hebben geoordeeld, zit dat haar zo dwars dat ze er faxenlang over doorgaat – daar zit pijn. Al heeft ze vermoedelijk wel gelijk, hoe dwars haar principiële redeneringen misschien ook zijn: „Waarom moeten we steeds proberen het goede in mensen te zien? […] Waarom mag ik niet zeggen: ‘Die vent deugt niet’?” Intussen doet ze met haar nichtjes en haar nieuwe huisdier, een jong poesje, wat ze zelf als kind heeft gemist: ze stelt pas grenzen als het nodig is, niet uit stramme gewoonte.
Zo ben je getuige van een prachtige psychologische ontwikkeling (waar een romancier trots op zou zijn), in Nicoliens reflecties en in de praktijk van haar leven – en in het persoonlijke lijkt ze toch ook iets algemeens te tonen. Al waakt Mizee er wel voor zich groter te maken dan ze is, bevreesd voor wat haar moeder altijd deed (in haar ogen): „onafgebroken onzin uitslaan met het air alsof er een universele waarheid gedebiteerd werd”. Wat haar te doen staat is schrijven, zoals alleen Nicolien Mizee dat kan: „Ik los het op door zo eerlijk en persoonlijk mogelijk te zijn.”
Lees ook
Dagboeken en memoires laten zien hoe Nederland in drie eeuwen tijd werd meegenomen in een maalstroom van verandering

Geef cadeau
Deel
Mail de redactie
NIEUW: Geef dit artikel cadeau
Als NRC-abonnee kun je elke maand 10 artikelen cadeau geven aan iemand zonder NRC-abonnement. De ontvanger kan het artikel direct lezen, zonder betaalmuur.