Het is een algemeen geaccepteerde waarheid dat het boek beter is dan de film. Ik ken eigenlijk maar één uitzondering op dit dogma en dat is Clueless (1995), de verfilming van Jane Austens Emma (1816) door Amy Heckerling. Het is misschien wat oneerbiedig om in dit Austenjaar (250 jaar na haar geboorte) te beweren dat een moderne, Amerikaanse high-school romcom beter is dan een roman van Engelands meest geliefde schrijfster, maar het is écht zo – of in ieder geval is de film minstens net zo goed als het boek, net zo scherp, geestig, origineel en humaan. Heckerling dringt door tot het diepste wezen van Austens roman en net als het geval is bij Emma Woodhouse zie je Cher Horrowitz in al haar snobistische, roddelende, bemoeizuchtige imperfectie zonder haar ooit te veroordelen.

Toen Arm ding, van de Schotse schrijver Alasdair Gray (1934-2019), op mijn bureau belandde vermoedde ik dat dit het tweede boek zou worden dat het niet (of nauwelijks) zou halen bij de film die erop gebaseerd is. Yorgos Lanthimos’ Poor Things (2023) was zo’n fantastische, kleurrijke en volstrekt gestoorde film, Emma Stone zo geniaal als Bella Baxter (ze sleepte er niet voor niks een Oscar mee in de wacht); ik kon me niet voorstellen hoe een boek daaraan zou kunnen tippen.


Bekijk artikel in krant

Alasdair Gray: Arm ding. (Poor Things.) Vert. Robbert-Jan Henkes. Koppernik, 316 blz. € 25,-

Lezer, ik had het bij het verkeerde eind: Arm ding is een verrukkelijke roman. Speels, origineel, aangrijpend, grappig, erudiet maar nooit pedant, idealistisch zonder tot pamflet te verworden, vele malen dieper, gelaagder, en complexer dan de film.

Arm ding (1992) presenteert zichzelf als het Victoriaanse relaas van een zekere Dokter Archibald McCandless (1862-1911), die zijn levensgeschiedenis uit de doeken doet en de curieuze ontstaansgeschiedenis vertelt van zijn vrouw, Bella Baxter. Dit manuscript is op het nippertje uit de vuilverbrander gevist door een Glasgowse stadshistoricus, die het vervolgens laat lezen aan de kunstenaar Alasdair Gray. Gray ziet wel wat in het boek – een ‘onbekend meesterwerk’ noemt hij het in zijn inleiding – redigeert het, voorziet het van een degelijk notenapparaat en laat het uitgeven. Ook de brief die de stadshistoricus achterin het manuscript vond voegt Gray toe aan het boek.

In dit epistel beweert Bella Baxter dat de vertelling van haar man pure lariekoek is, van begin tot eind uit zijn duim gezogen, geschreven uit een treurige, infantiele zucht naar aandacht. Maar Gray, zo bezweert hij ons in de inleiding, heeft zeer grondig onderzoek gedaan naar de achtergrond van het hem toevertrouwde manuscript (dat hij echter tot zijn grote spijt is kwijtgeraakt in de tussentijd) en kan de lezer geruststellen: het is allemaal waar, het is allemaal echt gebeurd.

Ja: op een donkere, stormachtige avond heeft de geniale chirurg Godwin (‘God’ voor intimi) Baxter de hersenen van een prachtige, jonge zelfmoordenares vervangen door die van haar ongeboren kind. Het resultaat van deze ‘methode Frankenstein’ is Bella Baxter.

Ze heeft het lichaam van een vijfentwintigjarige vrouw maar is, als wij haar leren kennen, geestelijk een jaar of drie en treedt de wereld tegemoet met een ontwapenende nieuwsgierigheid en een ontembare levenskracht: „Ze sprak zorgvuldig, met een Noord-Engels accent en iedere lettergreep klonk melodieus en gearticuleerd alsof hij uit een fluit kwam: ‘Hal lo God win, hal lo nieu we man.’ Toen strekte ze haar beide armen recht naar me uit en hield ze daar. ‘Geef een nieuwe man alleen een hand, Bell’, zei Baxter vriendelijk. Ze liet haar linkerarm langs haar lichaam vallen zonder verder haar opgewekte, verwachtingsvolle glimlach te veranderen.”

De verlegen, maagdelijke McCandless – vriend en studiegenoot van Baxter – is onmiddellijk smoorverliefd op Baxters creatie en Bella vindt het best om ooit met hem te trouwen, maar nu nog even niet. Eerst wil ze wat levenservaring opdoen want, zegt ze, „ik ben een heel romantische vrouw die heel veel seks nodig heeft” en met haar ‘kleine Candle’ gaat dat niet, die valt al flauw als ze hem eens stevig op de bek pakt.

Gelukkig wil de knappe schuinsmarcheerder Duncan Wedderburn haar wel van dienst zijn op dat vlak. Ze rennen samen weg en beginnen aan een doldwaze wereldreis, een vrolijke parodie op de eenzame omzwervingen van Mary Shelleys ongelukkige monster – met heel veel seks. Bella’s onstilbare honger naar wat zij ‘huwen’ noemt put Wedderburn uit, drijft hem tot godsdienstwaanzin en tot haar spijt krijgt Bella zijn ‘huwmachine’ steeds moeilijker aan de gang. Ze eindigen in Parijs, waar Bella voor Wedderburn met haar laatste geld een enkele reis Glasgow koopt en zelf in een bordeel gaat werken om haar terugreis te kunnen betalen.

Donkere kanten

Op haar omzwervingen heeft Bella ook de donkere kanten van de mensheid leren kennen; armoede, pijn, ziekte, geweld, alle mogelijke vormen van onrecht en ellende. („WAROM HEPJU MU GEN POLITIK GULERT, GOD?” schrijft ze aan haar maker). Eenmaal thuis bij God en kleine Candle besluit Bella dat ze arts wil worden, om meisjes, moeders en prostituees te helpen. Een uitstekend idee, vindt Baxter, aangezien „op dit moment alle artsen die met die bevolkingsgroepen werkten een ander geslachtsorgaan hadden dan hun patiënten.”

Arm ding is een politiek boek. Het is een aanklacht tegen het patriarchaat, tegen het kapitalisme, tegen kolonialisme, uitbuiting, ongelijkheid. Gray was een overtuigd socialist en republikein, een uitgesproken voorstander van een onafhankelijk Schotland (misschien dat hij daarom, ondanks zijn grote bekendheid in Schotland, nooit tot de mainstream Engelse literatuur is doorgebroken). Zijn eigen werk noemde hij ‘propaganda’ vermomd als ‘sensationeel vermaak’.

Het knappe is dat dit op geen enkele manier het leesplezier in de weg staat. Dat ligt, denk ik, aan de vaart waarmee Arm ding geschreven is, aan de humor, de levendigheid van zowel de stijl als de personages en aan de vormexperimenten waarmee Gray zichzelf en de lezer vermaakt, het sprankelende spel met waarheid en fictie. Sla bijvoorbeeld vooral de voetnoten niet over (waarom zijn er niet meer romans met voetnoten?), waar historische en architectonische feiten – over bepaalde pleinen, straten en fonteinen in Glasgow of bekende figuren uit de medische wetenschap – worden afgewisseld met fictie en volslagen onzin, zoals deze bron: War Frankenstein Schotte?, een „uitputtende monografie van professor Heinrich Heuschrecke” uitgegeven in 1929 door „Stillschweigen Verlag, Weissnichtwo”.

En dit alles dan ook nog eens voortreffelijk vertaald door Robbert-Jan Henkes.

Geef cadeau

Deel

Mail de redactie

NIEUW: Geef dit artikel cadeau
Als NRC-abonnee kun je elke maand 10 artikelen cadeau geven aan iemand zonder NRC-abonnement. De ontvanger kan het artikel direct lezen, zonder betaalmuur.