Hete zon, warme melk

Weinig is frustrerender dan lijden aan een ziekte die volgens doctoren niet bestaat. De moeder van hoofdpersoon Sofia, Rose genaamd, lijdt aan een mysterieuze verlammingsziekte, waardoor ze soms wel, maar vaak helemaal niet kan lopen. Ze kan haar irritatie dan ook niet altijd verbergen. Haar dochter Sofia, die tussen de twintig en vijfentwintig jaar oud is, berust maar zo’n beetje in de status quo. Als moeder als laatste redmiddel naar een Spaanse kliniek wil afreizen voor een dure alternatieve behandeling, schikt ze zich daar in en gaat ze als begeleider en als dochter mee, al moet ze daarvoor het werk aan haar proefschrift stil leggen en haar baantje in een koffiebar opschorten. Hot Milk, in de vertaling van Astrid Huisman en Roos van de Wardt verschenen als Warme Melk, was in 2016 een van de kandidaten voor de Booker Prize. Het boek was zeer succesrijk, en is in 2025 verfilmd.

Sofia is grotendeels grootgebracht door haar moeder; haar Griekse vader is vertrokken toen ze 14 jaar was. Inmiddels woont hij in Athene, en is hertrouwd met een jonge vrouw die slechts vier jaar ouder is dan Sofia. Samen hebben ze een baby. Vader heeft ooit een grote erfenis gehad, maar Sofia en haar moeder hebben daar nooit iets van gezien.

Als Sofia en haar moeder hun appartement aan het strand bij het Spaanse Almería hebben betrokken, gaat er meteen van alles mis. Sofia gaat zwemmen in de Middellandse zee, en komt in aanraking met de tentakels van een of meer kwallen: medusa’s genoemd in het Spaans. Gelukkig is er een aardige strandwacht met zalf die haar helpt. Hij blijkt een masterstudent economie te zijn. Vervolgens laat ze haar laptop vallen (‘mijn hele leven zat er in’), en blijkt Spanje vooral heet en vies te zijn. Gomez, de arts in de chique alternatieve kliniek schrijft tot afschuw van Sofia’s moeder meteen minder medicijnen voor. In plaats daarvan krijgt ze vitamine B12 en ijzertabletten. Rose wordt er niet gemakkelijker door in de omgang; eerder maakte ze zich zorgen over de bijwerkingen van medicijnen, en nu maakt ze zich nu zorgen over eventuele ontwenningsverschijnselen door de medicijnen die ze niet meer neemt.

Terwijl Rose in de kliniek verblijft, leert Sofia mensen kennen in het dorp: Ingrid, een Duitse die de zomers in Spanje doorbrengt, en die nieuwe van afgedankte kleren maakt, en haar man Matthew. Dan is er Pablo, die een duikschool heeft, en een herdershond op het dak vastgeketend laat zitten. Sophia heeft wat seksuele avontuurtjes, o.a. met Ingrid, en leert zichzelf autorijden. De diepere betekenis van haar relatie met Ingrid duidt ze voor het gemak van de lezer maar even zelf: ‘ik begreep nu …’ Ook gaat ze op bezoek in Athene en leert haar vaders tweede vrouw en de baby kennen. Echt close worden ze niet. Voor haar vertrek vader presenteert haar met een uit een servetje gevouwen bloem – meer zit er niet in. Ook hij is niet bepaald aangenaam.

Het boek begint gaandeweg te lijden onder een gebrek aan een overkoepelend verhaal en te weinig plot. Het lijkt wel of de schrijfster met de periode in Spanje niet zoveel wist aan te vangen: de belevenissen daar blijven als los zand aan elkaar hangen. Ook de negen voyeuristische, dikgedrukte hartenkreten van een niet nader genoemde bewonderaar tussen de hoofdstukken in blijven willekeurig en zonder gevolgen of betekenis. Dat Sofia zich zal moeten ‘bevrijden’ wordt er nogal dik opgelegd, door expliciete bewoordingen en symbolische gebeurtenissen. Dat de jankende hond bevrijd moet worden, dat spreekt, net zoals Sofia ‘bevrijd’ moet worden en de opgezette meerkat in de spreekkamer van Gomez. Dat lukt – de hond is opeens weg en het glas van de vitrine rond de meerkat springt spontaan uit elkaar.

Het verhaal is in de ik-vorm geschreven, waardoor andere personages schimmig blijven. Zo ook Rose. Is ze zo moeilijk vanwege paniekgevoelens over haar ziekte? Omdat ze zich zorgen maakt over de toekomst en over Sofia? Het blijft allemaal buiten beeld, en dat is jammer; er had zoveel meer ingezeten. Tot de allerlaatste honderd woorden – dan gaat er ineens iets leven.

De vertalers zijn vaak erg dicht bij het Engels gebleven, wat soms rare constructies oplevert. Zeg je dat in het Nederlands, ‘gekloofde lippen’ van lippen die door de droogte gesprongen zijn (‘chapped lips’)? Of wat betekent een zin als ‘Ik sloeg hem [=vlieg] dood maar zette geen klacht uiteen.’? Of ‘Rose’ kin’ of ‘Rose’ herinneringen’, met een apostrof? En noemen wij een dubieus, schunnig bericht ‘blauw’? De kwallen maakten het wel moeilijk voor de vertalers, want hoewel je last kunt hebben van een ‘kwallenbeet’, ‘bijten’ kwallen niet, zoals hier wordt geopperd (ook niet in het Engels trouwens, they sting). Misschien hadden die ‘bijtende’ kwallen onschadelijk gemaakt kunnen worden door wat meer vrijheid. Overigens zitten er vast ook wel mooie vertaalvondsten tussen, maar ja, die vallen de lezer niet op – dat is nu eenmaal de tragiek van de vertaler. Als geheel leest het boek toch wel prettig, maar een gevoel van ‘waar gaat dit verhaal naar toe?’ blijft overheersen.

Thea Summerfield

Deborah Levy – Warme Melk. Vertaald door Astrid Huisman en Roos van de Wardt. De Geus, Amsterdam. 240 blz. € 14,99.