Afgelopen nazomer kwam er een activistische campagne op gang, met als slogan: ‘Wij eisen de nacht op’. De actie, zichtbaar in media, abri’s en tijdens een veelbesproken demonstratie, was een reactie op de moord op de 17-jarige Lisa uit Abcoude, een oproep om de onveiligheid van de nacht ongedaan te maken. Vrouwen moeten veilig zijn, ook ’s nachts.

De angst voor de nacht bestaat al heel lang. De nacht was altijd onveilig, niet alleen voor vrouwen. Met sprookjes werd kinderen ingeprent dat ze niet het donker in mochten, want daar waren wolven, monsters en struikrovers. In De GVR van Roald Dahl wordt Sofie middenin de nacht ontvoerd naar Reuzenland. In De hond, de wolf en de maan van James Norbury is de nacht het decor voor een spannende reis vol vertwijfeling en verlies. Zo leren kinderboeken aan kinderen dat de nacht staat voor een magische wereld die niet van hen is. Ze moeten binnen blijven, slapen.

Die boodschap was er vroeger ook voor volwassenen. Eeuwenlang gingen ’s avonds stadspoorten dicht en gold er een ‘covre-feu’, oftewel curfew, avondklok: lichten moesten gedoofd, deuren op slot – plaatselijk nog tot in de 18e eeuw. Om mensen verder te beperken rolden autoriteiten ’s avonds soms honderden ketenen in de straten uit, schrijft Jane Brox in het boek Brilliant, over de geschiedenis van verlichting.

Tegelijk kwamen er mogelijkheden voor straatverlichting met olielampen op. In 1669 had schilder annex uitvinder Jan van der Heijden, de Hollandse Leonardo da Vinci, het Amsterdamse stadsbestuur overtuigd ‘om bij duystere nachten de gehele Stad met lichten te voorsien’. Maar was dat wel een verbetering? Donkerder steden golden als veiliger omdat er dan minder volk op straat was. Discussie vlamde op. Want, áls er gespuis was, in steden waar kroegen kwamen die openbleven, wilden handhavers dat wel kunnen zien.

Autoriteiten in Wenen in 1688 dreigden met het afhakken van de rechterhand bij onverlaten die straatlampen beschadigden. Er stond veel op het spel: verlichting betekende een wereld van verschil in een tijd dat het op grijze dagen zelfs overdag binnen donker kon zijn.

Nachtmerrie

De discussie kreeg in de 19e eeuw een nieuwe lading. Romantische en gothic literatuur bezong de nacht in een tijd dat gas- en elektrische verlichting de nacht juist verjoeg. Sommige steden kregen boogverlichting: een soort stadionlichten die alles zo hel belichtten dat de nacht verdreven leek te zijn.

Een nachtmerrie, schreef romancier Robert Louis Stevenson eind 19e eeuw. Dimmen was beter, besloot men, en sindsdien levert openbare verlichting een schaduwwereld: de nacht niet verdrijvend, wel overzichtelijk makend. Het sloot aan bij het verlangen naar mysterie van de Romantiek. Aan de nieuwe, bescheidener lichtmasten kon je bloembakken hangen, gezellig.

Door die verlichting ontstond in die 19e eeuw een nieuwe term: nachtleven. Je hoefde niet meer na zonsondergang te gaan slapen, je kon opblijven, uitgaan. In die tijd van het kolonialisme, betekende kunstverlichting een kolonisatie van de nacht.

Grandioos was het en de kunst vierde die overwinning. In Europa gingen impressionisten dat moderne stadsleven schilderen. Le Moulin de la Galette van Auguste Renoir uit 1876 toont een feest buiten, met mooi geklede mensen tussen buitenlampen, zodat de zonsondergang de pret niet hoeft te bederven. Camille Pisarro schilderde in 1897 de boulevard van Montmartre als een magische avondplek, met lantaarnpalen die weerspiegelen in de natte bestrating – verrukt waren de impressionisten over de betovering van die verlichte stad.  

Zulke dubbelingen van licht inspireerden meer schilders. In Van Goghs Sterrennacht boven de Rhône verbinden de sterren zich met aangestoken lichten daaronder, aan de oever. Hoe kunstlicht het nieuwe nachtleven kon laten zinderen, liet Jan Sluijters zien in zijn bruisende schilderijen van dansende mensen. De nacht was overwonnen maar, net als nu, niet voor iedereen. Werkende mensen moesten vroeg op, de rijkeren gingen uit. En: alleen in de stad. Het platteland bleef donker, armere landen ook. De opkomst van kunstlicht betekende ook de opkomst van ongelijkheid.

Heiligenportret

Maar o wat was de techniek schitterend. Giacomo Balla, een van de Italiaanse Futuristen die de industriële vooruitgang bezongen, schilderde rond 1909-11 een soort heiligenportret van een straatlamp: het schijnsel als aureool. Vermoedelijk reageerde hij op het pamflet Uccidiamo il Chiaro di Luna! van Tommaso Marinetti oftewel: laten we het maanlicht doden. Honderden nieuwe elektrische manen zouden die ene oude zó verjagen, zei Marinetti. Inderdaad, op Balla’s schilderij is de maan een bleek sikkeltje achter al die krachtige elektriciteit.

Het romantisch maanlicht had het nakijken en daarover waren de meningen verdeeld. Renoirs feestelijke Le Moulin de la Galette bevond zich jarenlang in de collectie van Gustave Caillebotte, ook zo iemand die het stadsleven schilderde, maar dan overdag. In zijn Rue de Paris uit 1877 is de lantaarnpaal een strenge lijn die het stadsgezicht doorklieft. Het is een symbool van een toenemend functionalistische wereld, een ander beeld dan de bewieroking door zijn collega’s.

Camille Pissarro: ‘The Boulevard Montmartre at Night’, 1897.

Foto The National Gallery, London. Bought, Courtauld Fund, 1925.

Zoom in

Niet iedereen was een futurist en dat gevoel dat er iets verloren ging, dat groeide. In de eerste helft van de 20e eeuw waren stadsschilders soms weemoedig. Het nachtleven bij de Amerikaan Edward Hopper zou bestaan uit eenzame zielen aan een bar. Zijn Night in the Park uit 1921 toont een man in het park in het schijnsel van een lantaarnpaal en als je een beetje gaat zoeken op kunst ‘in de stijl van Hopper’, tref je volop lantaarnpalen. Zo veranderde de 19e-eeuwse elektrische vreugdefakkel in een cliché voor eenzaamheid. In epigonistische kringen werd de lantaarnpaal de technologische kitschversie van het jongetje met de traan.

Soms dan, want stedelijke verlichting paste in serieuze maatschappijkritische kunst. Na de beurskrach van 1929 groeide de aandacht voor denkers als socioloog Max Weber, filosoof Georg Simmel en cultuurfilosoof Walter Benjamin met hun ideeën over massificatie, individualisering, onttovering en vervreemding in de moderne stad. Invloedrijk werd Simmels essay Die Großstädte und das Geistesleben uit 1903 over de stad die de zintuigen overprikkelt, waardoor mensen zich afsluiten. Daardoor was de stedeling minder in staat tot relaties met medemensen, alleen nog tot relaties met geld.

Zulke sombere ideeën zag je terug in het surrealisme en magisch realisme. Kunstenaars schilderden onheilspellende of kille stadsgezichten, met eenzaamheid en verstilling. Delvaux schilderde straatlantaarns als een invasie van vreemde elementen. Stadsplein van Carel Willink uit 1958 toont verlaten straten en ook een trits lantaarnpalen: om een menselijk leven te verlichten dat verdwenen is, vermoedelijk verjaagd.

Sprookjesfiguren

Intussen schreed de modernisering voort, ook in de kunst. Vanaf de jaren zestig gingen kunstenaars neonkunst maken, lichtkunstwerken, binnen of buiten met gebouwen als sokkels.

Soms veranderden ze lichtmasten zelf in sprookjesfiguren. Zo staat sinds 2018 in Portland een door Aaron Stephan ontworpen lichtmast die zich vertakt als een boom en losbreekt uit de rechtlijnigheid, iets wat Cor Kraat al in 1978 in Rotterdam deed met een golvende lantaarnpaal, nog altijd te bewonderen aan de Karel Doormanlaan, vlakbij de ijssalon.

Zo’n vleugje surrealisme in het leven van alledag past vooral op onopgemerkte plekken, zoals in Capelle aan den IJssel. Daar aan de rand van woonwijk Fascinatio zijn twee lantaarnpalen op toverachtige wijze veranderd in kwikzilver, vervloeiend in een net zo zilverige, golvende stoeprand. Fascinatio is dan ook geïnspireerd op een gelijknamig prentenboek en zoals bekend is de nacht in kinderboeken er een van magie. Eenzame hoek heet dit kunstwerk van Stanislaw Lewkowicz, een titel als van een magisch-realistisch schilderij.

Bo Emmens, Lente richting Barendrecht, oliepastel op papier, 2025

FOTO Bo EMMENS

Zoom in

Betovering kan dus soms terugkomen op straat, maar dat is niet eenvoudig. Lichtkunst zit de laatste jaren vaak in een keurslijf: ingezet voor toeristisch spektakel, als wegbereider voor smart lighting, of onderhevig aan onmogelijke eisen. Dat ondervond Steve McQueen bij zijn Vondelparkproject in 2012, waar hij de straatverlichting liet omhullen met een blauw filter voor een speciaal effect – Blues before Sunrise is voortijdig stopgezet wegens verkeersveiligheid.

Op het tekenvel of schildersdoek is dat keurslijf er niet. Bo Emmens is bijvoorbeeld een kunstenaar met een bijzondere fascinatie voor de lantaarnpaal en de lelijke kant ervan. Volgens hem zijn het dingen zijn die er altijd maar staan. Die zelfs in de weg staan en daarom op foto’s van beroemde gebouwen weggefotoshopt worden. Op zijn stadsgezichten zet hij de functionele decorstukken voor het stedelijk leven op de voorgrond: verkeersborden, prullenbakken, lantaarnpalen. Grijs doorkruisen ze panorama’s op manieren die de meesten van ons al niet meer opvallen, als onzichtbare butlers.

Emmens laat zien dat onze hang naar efficiëntie een grijze lelijkheid oplevert. Emmens schildert de lantaarnpalen namelijk overdag, als hun nachtelijke functie erop zit en ze er werkloos bij staan, onbeholpen, naast nieuwbouw of een parkeerplaats bij een sportveld net buiten Barendrecht.

En zo wisselde de lantaarnpaal in de kunst van gedaante: van een elektrische vreugdefakkel via letterlijk schitterende kunst naar portretten van de onbeholpen beschermheiligen van een parkeerplaats. Onbeholpen en onmachtig staan ze erbij, omdat ze geen oplossing zijn voor onveiligheid, voor kwaad dat het daglicht niet kan verdragen.

Stadsgezichten van Bo Emmens zijn van 1 november tot 24 december te zien bij Makersmomenten in Kunstgarage Franx in Zoetermeer.

Geef cadeau

Deel

Mail de redactie

NIEUW: Geef dit artikel cadeau
Als NRC-abonnee kun je elke maand 10 artikelen cadeau geven aan iemand zonder NRC-abonnement. De ontvanger kan het artikel direct lezen, zonder betaalmuur.