•
Gisteren
•
leestijd 3 minuten
•
331 keer bekeken
•
bewaren
Gilbert Bécaud (Mr. 100.000 Volt!) kwam zingen in het Amsterdams Concertgebouw en “..of ik mee ging”. Pardon?! Poept een beer in het woud? Natuurlijk ging ik mee! De legendarische Bécaud betrad de zaal in pak en altijd en eeuwige blauwe strop met witte polkadot, en zong in een krap uur het behang van de muur.
Wat een aanwezigheid, wat een showman, wat een typisch Frans icoon! Want die bestaan, typisch Franse iconen. Ook al versta je natuurlijk veel te weinig van die prachtige taal, die in zang alleen maar nog beter klinkt.
In de sixties was het ineens over met ‘L’amour toujour’. Over arme, onzalige harten en warme omhelzingen die uitbleven was men uitgezongen. Of, in een nog vroeger epoque, over klein dorpsleven, spelende kinderen en vlinders die over de weide zweefden. Nikserige niemandalletjes zo vluchtig als de wind. Nostalgie, in zang-zegvorm bedreven door dames en heren van weleer. De Tralala-de-Paris in de figuur van Ferré, Piaf of Patachou werd aan de kant geschoven en de moderne chansonnier nam het podium met energieke (vaak vertaalde) shownummers. Voor de Franse ‘Peter Koelewijn’s’ braken gouden tijden aan. Lekkere deuntjes en Engelse teksten verwerden in een ommezwaai tot Franse (zomer-)hits van formaat.
Julien Clerc’s liedjes klonken in de zomervakantie net zover weg als Frankrijk zelf. Onverstaanbaar prachtige poëzie die, op camping en vanaf de achterbank, fonetisch prima mee te blèren was. Drang, levenslust en natuurlijk toujours de l’amour gutsten uit de speakers. Als Fransen inderdaad de liefde bedrijven zoals ze zingen dan vrees ik voor de nachtrust der Françaises (zou de mythe dan toch waar zijn?). Nummers worden gezongen op leven en dood, nationalistisch bloed, eerlijk zweet en hete tranen.
Een Fransman die stoer gaat zingen in semi-Anglais ontroert vooral. Er zo graag mondiaal bij willen horen terwijl ze eiland Frankrijk eigenlijk liever helemaal niet verlaten. En toch doen ze het, met de arrogantie van de wereldwijze Fransman die in eigen land nog nooit in Parijs is geweest. En waarom zouden ze? Het chanson, hun eigen geluid is meer dan genoeg om in de hele wereld een grote buik op te zetten. Juist die aanstellerigheid is zo leuk aan de Fransen. Hun malle trots en dédain voor alles wat ‘étranger’ is (Europa of niet, ja dat is nog steeds zo). En ze komen er mee weg, wij vinden dat charmant zoals wij ook graag de Belgen ridiculiseren maar tegelijkertijd benijden om hun taalgevoeligheid.
Julien Clerc die ‘zijn’ Californië bezingt:“La Californie s’endort près la mer. Et ne connait pas l’été de la mer”. Ongemakkelijk Frans vertaalde Engelse hits met een hoog kromme-tenen-gehalte: “Laissons, laissons entrer le soleil. Laissons, laissons. Laissez, laissez entrer le soleil. Laissez, laissez!”. ‘(‘Let the sun shine in’ uit de geweldige musical HAIR, u had ‘m natuurlijk allang herkend).
De Aznavours, Becauds en Halliday’s. Échte ruige muziek van eigen bodem heeft zo’n heel eigen klank en hier laten de dames zich uiteraard ook niet onbetuigd. De zuchtmeisjes van Vic van der Reijt en zomerhitmeisjes als LIO hebben namelijk wel degelijk ruige popzusjes als Eleonore Lytton, Axelle Red (Belgisch/Frans keuren we ook goed) en in wat minder ruige mate Vanessa Paradis. Urgentie en pathos, kreunen, kroelen en zweten, kroonjuwelen van het Frans sjanson. En wat heerlijk dat een hit als ‘Maman la plus belle du monde’ dan toch weer zo tijdloos blijkt. Daar kunnen geen vlieger (Hazes), glimlach van een kind (Alberti) of Maamaaaa! (Heintje) tegen op. “Aucune autre à la ronde!…Le visage d’un ange”, zoals de Spaanse bard Luis Mariano zijn liefde bezong.
Wat een geluid, wat een volk!

