Het is bedtijd voor de bewoners van het verpleeghuis. Marita de Kleijne is bezig een cliënt op bed te leggen als ze rumoer op de gang hoort. Ze weet meteen hoe laat het is: dat is de mevrouw met dementie die zich eenzaam voelt, dan haar bed uitkomt en op zoek gaat naar andere bewoners. „Dan staat ze opeens bij een ander aan het bed, die al aan het indommelen is. Die schrikt natuurlijk.” Maar De Kleijne staat alleen op haar gang met elf bewoners. Wat doe je dan? Degene die al in de tillift ligt achterlaten om de onrust te sussen, of afmaken waar je mee bezig was en de onrust mogelijk uit de hand laten lopen?
Dit soort situaties maakte de 65-jarige De Kleijne de laatste jaren bijna dagelijks mee in haar werk als verzorgende IG in het verpleeghuis. Ze is gespecialiseerd in ouderen met psychische problemen. Binnenkort zwaait ze af: ze gaat met vervroegd pensioen. „Ik houd het niet vol tot mijn 67ste. Het personeelstekort maakt de werkdruk te hoog en het werk minder leuk.”
Ze is niet de enige die dat vindt. Deze donderdag publiceert het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG) in samenwerking met de beroepsvereniging voor verzorgenden en verpleegkundigen V&VN een rapport dat de dilemma’s schetst van zorgverleners in de ouderenzorg en gehandicaptenzorg in tijden van schaarste. Zij moeten vaak kiezen wie ze wel en niet helpen, blijkt uit het rapport, of kunnen niet genoeg tijd en aandacht besteden aan cliënten.
Brandjes blussen
Ik kom zo bij u, is de titel van het rapport. De Kleijne: „Hoe vaak wij dat niet moeten zeggen. Soms wel vijftig keer, voordat we echt kunnen komen.” Ze riep het ook tijdens de situatie met de vrouw met dementie op de gang. „Ik liet de bewoner met wie ik bezig was veilig achter – lift omlaag, bed op veilige hoogte – en ging de gang op, het puin ruimen dat in een paar seconden was ontstaan. De deur liet ik op een kier zodat de andere bewoner me kon horen roepen: ‘Ik kom zo bij u.’”
Een blokje om gaan, samen boodschappen doen, ’s avonds een spelletje spelen: het zit er niet meer in
Marieke
begeleider op een woonlocatie
Dat herkent de 38-jarige Marieke, die begeleider is op een woonlocatie voor dertig mensen met een verstandelijke beperking. Omdat het over haar werkgever gaat, wil ze niet met haar achternaam in de krant. Haar cliënten wonen in een eigen appartement, maar de locatie heeft gezamenlijke woonkamers. Eigenlijk moeten ze overdag met twee zorgverleners voor de groep zorgen, maar in de praktijk staat ze in haar eentje. „En alleen kan ik de bewoners vaak niet de zorg bieden die zij nodig hebben.”
Ze moet zich beperken tot het strikt noodzakelijke, zegt ze. „In leven houden, betekent dat. Medicijnen geven en eten op tafel. Maar zorgdragen voor de kwaliteit van leven, door een blokje om te gaan, samen boodschappen te doen, ’s avonds een spelletje te spelen: het zit er niet meer in. Want je bent continu brandjes aan het blussen.”
Het levert schrijnende situaties op én onrust in de groep, volgens Marieke. ‘Contactmomenten’, waarbij de zorgverlener langsgaat bij de cliënt, worden afgezegd, cliënten worden vaak geholpen door invallers en als ze er wél is, is ze er lang niet altijd helemaal bij. „Het eerlijke verhaal is dat ik altijd met één oog op de klok kijk, omdat ik weet dat er nog zoveel te doen is.” Cliënten kennen invallers vaak niet, vinden die een beetje eng. „Er zijn een hoop bewoners die inmiddels zeggen: als het een invaller is, dan liever niet. Ook omdat die vaak gewoon niet genoeg kennis en ervaring van dit type zorg hebben.”
Lees ook
Wie gaat voor de ouderen zorgen? ‘De professional maakt het bed op, de mantelzorger stofzuigt en doet de was’

Dagbesteding
Bewoners voelen de onrust en „nemen die mee de groep in”, legt Marieke uit. „Dat betekent ruzies tussen cliënten onderling of tussen cliënten en invallers. Meestal blijft dat beperkt tot verbale agressie, maar af en toe sneuvelen er ook spullen. Je ziet dat soort escalatie toenemen naarmate mensen minder aandacht krijgen. En dat betekent juist dat we onze handen nóg voller hebben.” Het is een hele negatieve vicieuze cirkel, zegt Marieke. „Daar word ik vaak verdrietig en soms cynisch van.”
Ze noemt een zestigjarige cliënt met een licht verstandelijke beperking. „Wij hebben tijd om zijn insuline voor hem te spuiten en medicijnen en eten klaar te zetten. Maar als ik daar kom, is zijn huis een complete puinzooi. Dat zorgt voor chaos in zijn hoofd. Hij heeft begeleiding nodig met dat huishouden op orde houden, maar daar heb ik geen tijd voor. Je merkt dat hij er opstandig en depressief van wordt.”
Activiteiten worden als extraatje gezien, maar dat zijn het niet – hoe zou jij een leven zonder activiteiten vinden?
Dave
activiteitenbegeleider in de gehandicaptenzorg
Wat niet helpt, zegt Marieke, is dat dagbesteding vaak niet doorgaat, want ook dáár zijn tekorten. Dat weet ook Dave (41), die activiteitenbegeleider is in de gehandicaptenzorg en om dezelfde reden als Marieke niet met achternaam in de krant wil. Op de activiteiten wordt vaak als eerst bezuinigd, zegt Dave, omdat het als extraatje gezien wordt. „Maar dat is het niet – hoe zou jij een leven zonder activiteiten vinden?”
Dave moet regelmatig in zijn vrije tijd inspringen omdat een groep anders zonder activiteit zit. Hij werkt met mensen die functioneren op het niveau van nul- tot tweejarigen. Vroeger – hij doet dit werk al twintig jaar – stonden ze met z’n drieën op zo’n groep. Maar nu staat ook hij alleen, op een groep waar zo’n vijf mensen in horen te zitten. Dat aantal cliënten kan oplopen tot negen of tien, omdat sommige cliënten niet bij een invaller in de groep durven en er dus in zíjn groep bij komen.
„Vroeger kon ik het werk met collega’s verdelen, dan kon de één een wasje draaien met iemand, de ander een stukje fietsen.” Dat dat wegvalt, ziet hij terug in het gedrag van cliënten: ze huilen vaker en gooien meer met spullen. „Bij deze groep is verbinding maken heel belangrijk, en dat lukt niet meer.”
Smetvrees
Alle drie de zorgverleners zeggen dat het grote aantal invallers een negatieve impact heeft op het welzijn van cliënten. Omdat zij bijvoorbeeld niet de juiste kennis en ervaring hebben en het vaste personeel niet de tijd krijgt hen te begeleiden. „Op managementniveau wordt nog weleens gedacht: er staan toch genoeg poppetjes? Maar dat zijn dus niet de juiste poppetjes”, zegt Marieke. „Je moet het zien als een soort fluisterspel”, zegt Dave. „Invallers kennen de cliënten niet, ze moeten een persoonlijkheid van een blaadje aflezen.”
De cliënt met dementie van Marita de Kleijne, uit het verpleeghuis, heeft bijvoorbeeld smetvrees. Bij het ontbijt krijgt ze daarom twee sneetjes brood in een plastic zakje op haar bord. „Simpel, zou je denken. Maar niet als je haar niet kent en geen tijd hebt het zorgplan te lezen. Dan pak je een boterham uit de zak en brengt die naar mevrouw toe. Die reageert daar agressief op en de invallende zorgverlener begrijpt niet waarom. De bewoner die naast mevrouw zit, krijgt ook de volle laag.”
De afgelopen vijf, zes jaar heb ik vaak gedacht: het kan niet erger. En toch werd het steeds erger
Marita de Kleijne
verzorgende IG in het verpleeghuis
De schaarste begon een jaar of tien geleden, zegt De Kleijne, en met de tijd werd het erger. „De afgelopen vijf, zes jaar heb ik vaak gedacht: het kan niet erger. En toch werd het steeds erger.”
Ze heeft dertig jaar lang haar werk met veel plezier gedaan. „Er wordt altijd oneerbiedig gesproken over billen wassen in de verpleegzorg. Dat hoort er nou eenmaal bij: we hebben allemaal billen, die moeten allemaal gewassen worden. Maar dit werk draait vooral om contact maken. Je moet weten wie iemand is om te weten hoe je voor iemand kunt zorgen. Maar daar heb je rust voor nodig. Die rust is er niet meer.”
Lees ook
Spoedeisende hulp loopt vast door ouderen, maar terug naar huis is vaak ook geen optie

Geef cadeau
Deel
Mail de redactie
NIEUW: Geef dit artikel cadeau
Als NRC-abonnee kun je elke maand 10 artikelen cadeau geven aan iemand zonder NRC-abonnement. De ontvanger kan het artikel direct lezen, zonder betaalmuur.