Is het echt zo moeilijk om als burger in het laatkapitalisme geen spoor van vernieling op de planeet achter te laten? Het lijkt er wel op. De Duitse mystica Hildegard van Bingen (1098–1179) klaagde in de twaalfde eeuw al over „winden die ruiken naar verderf” en „lucht die vuil spuwt”. Terwijl de nonnen in het klooster van Hildegard volgens de overlevering toch vooral wroetend in de kruidentuin de tijd stuksloegen, met ’s ochtends en ’s avonds een lied.

Middeleeuwers vonden dat de mens van de natuur was vervreemd. Die vervreemding, zegt historica Annette Kehnel in een interview, te zien in het Duits Historisch Museum (DHM), werd gezien als de kern van de zondeval. Kehnel: „Dat ging niet zozeer om individuele schuld, maar om het inzicht dat de mens door zijn aard, met zijn hebzucht naar almaar meer, een gevaar is voor de natuurlijke orde van de wereld.”

De Middeleeuwen zijn het beginpunt van een tentoonstelling in het DHM over Natur und deutsche Geschichte. Glaube – Biologie – Macht. Aan de hand van vijf historische periodes wordt de betekenis en de rol van ‘natuur’ in Duitsland onderzocht. De titel suggereert dat Duitsers een specifieke, misschien wel bijzonder machtsbeluste verhouding tot natuur hebben, een suggestie waar de bezoeker geen uitsluitsel over krijgt. Wel komt duidelijk naar voren hoe gedweep met het natuurlijke en oorspronkelijke mensen door de eeuwen heen steeds opnieuw op een dwaalspoor zet.

Beestachtige wolf

Een van de eerste objecten is een schitterende, metershoge, gedraaide slagtand van een narwal, een tandwalvis. Van Bingen en veel tijdgenoten dachten dat een eenhoorn die spits moest hebben verloren, en volgens de tentoonstellingstekst schreef Van Bingen over de eenhoorn en diens „schuwe aard”.

Een ander prachtig is een opgezette wolvin, doodgereden op de snelweg nabij Magdeburg in 2012. In de tentoonstelling luidt het dier de vroegmoderne tijd in. Ook in 1630 ging het veel over de wolf en ook toen was die niet welkom. In een schotschrift dat wordt getoond wordt het beest beschreven als „onbarmhartig, afschuwelijk, gruwelijk en verschrikkelijk.” Op een afbeelding op papier heeft de wolf paardenhoeven en mensenarmen waarin hij een speer houdt. De wolf staat er symbool voor de Dertigjarige Oorlog, die volgens de tekst al even beestachtig woedt als het dier dat „mens en vee verscheurt”.

Omdat mensen in de loop van de oorlog vluchtten, of omkwamen door geweld en ziektes, kreeg de wolf steeds meer ruimte. Dorpen waren verlaten en akkers lagen braak. Uit tijdsberichten blijkt dat de wolvenpopulatie groeit en dat die vaker kalveren en schapen aanvalt, soms ook mensen. De oorlog werd gezien als een vorm van „abnormaal natuurgeweld”, net als de wolf, volgens de tentoonstellingstekst.

Miniatuur ‘Das Weltenei’uit het middeleeuwse handschrift Rupertsberger Scivias-Kodex van Hildegard von Bingen uit 1175.

Miniatuur ‘Das Weltenei’uit het middeleeuwse handschrift Rupertsberger Scivias-Kodex van Hildegard von Bingen uit 1175.

Foto Abtei St. Hildegard, Rüdesheim-Eibingen

Zoom in

Goddelijke harmonie

In alle chaos werd ook gezocht naar orde en regelmaat, onder anderen door astronoom Johannes Kepler (1571-1630) uit Linz. Keplers berekeningen en voorspellingen over de baan van de planeten overtuigden hem van de „goddelijke” harmonie van de wereld. Die berekenbaarheid van het sterrenstelsel moet voor Kepler in een absurd contrast hebben gestaan met de willekeur van de inquisitie: Keplers moeder werd vervolgd als heks (die verantwoordelijk werden gehouden voor natuurrampen) en ontkwam ternauwernood aan de brandstapel.

De eerbied tegenover die enigszins bipolaire natuur, die zich dan weer voordoet als beestachtig gewelddadig, dan weer hemels harmonieus, nam in de achttiende en negentiende eeuw hoe dan ook af, zo is te zien in het deel over de Industrialisatie. Dan ontstaat in Duitsland het woord  ‘Naturschutz’, natuur wordt iets om te beschermen. In reactie op snel groeiende steden, rokende fabrieken en stoomtreinen, dingen die werden gezien als ‘onnatuurlijk’, wordt ‘natuur’ een rustpunt in een veranderende wereld, aldus historicus David Blackbourn in een video-interview te zien in het DHM.  

Rond dezelfde tijd wordt het ‘Duitse bos door nationalisten en afgezet tegen de „onnatuur” in het „buitenland” Romantische schrijvers en kunstenaars maken van het bos een mythische plek. De eik wordt de nationale boom. De wordt bedacht; de natuur zou volgens bedenker Friedrich Fröbel de beste opvoeder zijn voor kinderen, die moesten spelen in tuinen en bossen. De kerstboom doet zijn intrede in Duitse huishoudens.

Aan historicus Blackbourn wordt in het interview de vraag gesteld of Duitsers een uitzonderlijke verhouding tot natuur hebben. Blackbourn: „Ik denk dat het een specifieke verhouding is, maar dat hebben de Britten, Fransen en Amerikanen net zo goed.” Als er iets opvallends aan is, zegt Blackbourn, „dan is het misschien de an een duidelijke voorstelling van wildernis die te beschermen is. […] Vergeleken met het Amerikaanse idee van een bedreigde wildernis gaat het bij Duitse natuurbescherming meer om een soort groene tuin.”

Maakbare natuur

Dat idee van maakbare ‘Duitse natuur’ komt tot volle wasdom bij de nationaal-socialisten. Die hebben grote plannen om het landschap in de veroverde gebieden in Midden- en Oost-Europa om te katten naar hun smaak. De miljoenen mensen die daarvoor verdreven en vermoord moeten worden lijkt in het plan een bijzaak.

De nationaal-socialistische landschapsarchitect Heinrich Wiepking-Jürgensmann meende dat „het landschap een uitdrukking is van het volk dat erin leeft”, en dat het landschap in Polen en Rusland anders is dan dat in Duitsland omdat de „moorden en de gruwelijkheden van de oostelijke volkeren messcherp zijn gekerfd in het mismaakte aangezicht van het landschap waar ze vandaan komen.” Daarvoor in de plaats moest dus een Duits landschap komen, met daarin typisch Duitse dorpen met een klokkentorren (géén kerktoren, religie kon immers met het nationaal-socialisme interfereren), met daarvoor een exercitieplein voor de SS. In de praktijk hielden die landschapsarchitecten zich overigens vooral bezig met de camouflage van de Duitse defensiestellingen.

De camouflage van de Westwall met rietplakken in maart 1940.

De camouflage van de Westwall met rietplakken in maart 1940.

Foto Deutsches Historisches Museum

Zoom in

Over de rassenideologie van de nazi’s gaat het in het DHM maar zijdelings, in een stukje over een ornitholoog die tevens SS’er in Auschwitz was en vogels die hij niet direct kon thuisbrengen „bastaarden” noemde. Voor een tentoonstelling over Duitsland en ‘biologie’ en ‘macht’ is dat een wel erg impliciet knikje naar de Holocaust.  

Krijgszuchtige taal

Enkele voortekenen zitten er wel in de tentoonstelling. Zo komt het werk van zoöloog Ernst Haeckel langs, een tijdgenoot van Darwin, die diens evolutietheorie racistisch interpreteerde. En ‘Biene Maja’ (‘Maja de Bij’), die ieder kind in Duitsland kent, blijkt in de Eerste Wereldoorlog een welhaast doorslaggevende rol te hebben gespeeld. Het boek van Waldemar Bonsels staat vol met krijgszuchtige taal. De bijenkoningin in het boek noemt wespen en hoornaars een „nutteloos rovervolk zonder geloof en zonder Heimat”. Een speciale editie van het boek werd gedrukt ter inspiratie voor de soldaten aan het front.

(Inmiddels wordt in Duitsland inclusiever naar wespen gekeken. Op het zinloos doden van een wesp staat nu in Duitsland een boete tot 50.000 euro. Allergische mensen mogen ongestraft wespen doodslaan.)  

Omslag van het boek ‘Die Biene Maja und ihre Abenteuer’ uit 1918.

Omslag van het boek ‘Die Biene Maja und ihre Abenteuer’ uit 1918.

Foto Deutsches Historisches Museum

Zoom in

De tentoonstelling eindigt in de jaren zeventig van de vorige eeuw met een protest tegen een kernenergiecentrale in Baden-Württemberg. Op de precieze wortels voor het grote Duitse wantrouwen tegen atoomenergie, dat tot op de dag van vandaag de energiepolitiek bepaalt, wordt niet ingegaan. Dat wantrouwen lijkt . Misschien heeft het, terugblikkend op eerdere periodes in de tentoonstelling, te maken met een terugdeinzen voor te grote maakbaarheidsambities.

Ook andere periodes uit de tentoonstelling hebben hun weerslag in de eenentwintigste eeuw. Mystica Hildegard von Bingen wordt nog altijd gezien als een visionair met haar concept van de ‘Grünkraft’ (‘groenkracht’) en haar ideeën over natuurheelkunde. Volgens Hildegard was salie goed bij ziekte en verdriet en zorgden lelies voor „goede gedachtes”. In de tentoonstelling kun je salie en lelies ruiken. In iedere Duitse apotheek krijg je voor diverse aandoeningen plantaardige alternatieven voor farmaceutica aangeboden: mosterdzaad en mierikswortel als antibiotica, of pilletjes van duizendguldenkruid, gentiaanwortel en sleutelbloemkruid bij voorhoofdsholteontsteking.

Lees ook

Met zijn focus op ecologie en natuur is kunstenaar herman de vries (1931) opnieuw actueel geworden

herman de vries tijdens de Biënnale in Venetië. Foto Bas Czerwinski/ANP/Kippa

„Als mensen in Duitsland ziek zijn, gaan ze naar het bos”, zei een boswachter in het Zwarte Woud een keer op de vraag waarom zo veel mensen komen ‘Waldbaden’ (blootsvoets door het bos schuifelen). Op kosten van de verzekering kunnen Duitsers inderdaad voor herstel of preventie wekenlang kuren in oorden in bossen, in de bergen of aan zee. Het gros van die Duitse bossen is aangelegd voor de bosbouw, er is niets natuurlijks aan. Maar dat maakt niet uit – door de overlevering blijft het een mythische plek.

Deutsches Historisches Museum: Natur und deutsche Geschichte. Glaube – Biologie – Macht. Tot en met 7 juni 2026. Info: dhm.de

Geef cadeau

Deel

Mail de redactie

NIEUW: Geef dit artikel cadeau
Als NRC-abonnee kun je elke maand 10 artikelen cadeau geven aan iemand zonder NRC-abonnement. De ontvanger kan het artikel direct lezen, zonder betaalmuur.

Waarom je NRC kan vertrouwen