In het mortuarium maakt Marijn kennis met Philipps ouders. “Ik zou willen dat ik er woorden voor had gehad om tegen hen te zeggen: ‘Hoi, ik ben Marijn. Ik zou graag jullie schoonzijn zijn geweest, maar helaas’. Hoe het was om hem daar op een metalen tafel te zien liggen, zo koud, zo bleek, zo stil. Hoe het was om hem voor de laatste keer kusjes op de wang te geven, precies op de plek waar hij ze het liefste had. Ik voelde me van binnen als een ruïne. Puin en as. Als de aarde die ik over zijn urn strooide.”