bijschrift bijschrift cursief

© Annet Schaap

De twaalfjarige Eliza knipt haar vlechten af. Dat doet ze in haar eentje, zonder spiegel.

‘Eliza! Nee! Roepen haar broers. Wat heb je gedaan! Wat zonde! Je lijkt wel een…

“Dat is precies de bedoeling”, zegt ze met een glimlach.’

Het is een veelzeggende scène uit het nieuwste boek van Annet Schaap, Krekel. Eliza heeft zes broers. Vijf zijn er dood, die spreken haar in gedachte regelmatig toe. Omgekomen op zee, althans, dat zeggen de volwassenen. Samen met Krekel, haar jongste broertje, is ze naar hen op zoek.
Net als in Lampje (2017), het bejubelde en gelauwerde schrijversdebuut van Schaap, valt er ook in Krekel weinig van de ouders te verwachten. Eliza’s moeder stierf in het kraambed, terwijl ze beviel van Krekel. Haar vader, die niet uit de voeten kan met zijn rouw, negeert het bestaan van deze jongste zoon en laat zich betoveren door een nieuwe geliefde. Als op een dag het bericht komt dat de broers zijn omgekomen, vermoedt Eliza dat haar stiefmoeder achter de verdwijning zit. Krekel en zij staan er alleen voor.

Kinderen die het zelf maar moeten uitzoeken, een dode moeder, een onmachtige vader, een verborgen zoon: het zijn bekende ingrediënten binnen het universum van Schaap waarin de kinderen weerbaarder zijn dan hun ouders. Zo zorgt Lampje voor haar alcoholistische vader. Als ze vervolgens uit huis wordt geplaatst, sluit ze vriendschap met een andere verschoppeling, de zeemeerminjongen Edward of, zoals zij hem noemt, Vis. Vis leeft opgesloten op zolder. Dat vindt zijn vader beter zolang hij niet normaal kan lopen, zolang hij geen normale jongen is. Krekel wordt nóg nadrukkelijker door zijn vader ontkend. Eliza is de enige die voor hem zorgt. Beide verhalen, die zich in dezelfde, sprookjesachtige sfeer en rond hetzelfde havenstadje afspelen, gaan in zekere zin over verschoppelingen die elkaar vinden. Maar met Krekel slaat Schaap een nieuwe weg in.

Geen vlechten meer voor Eliza. Het meisje-zijn heeft haar tot dusver alleen maar ellende gebracht. Een meisje is voor de gezelligheid, vindt haar vader, die zich daarom meestal tot haar broers richt. Haar broers vinden op hun beurt dat meisjes nergens tegen kunnen. Schipper Berg wil geen meisjes aan boord omdat de zee voor mannen is en haar stiefmoeder vat de meisjesvloek lachend samen: ‘Wat kan een meisje nou doen? Heel erg weinig. Maar dat weet je zelf ook wel, geloof ik.’

Uit zo’n ogenschijnlijk eenvoudig zinnetje proef ik het sardonische genoegen waarmee Schaap opsomt wat meisjes al dan niet niet mogen of juist moeten, die geestdodende onderworpenheid. Om woedend van te worden, ook. Tijdens het lezen schoot mij een heel ander verhaal te binnen dat ik zo’n twintig jaar geleden hoorde. Ik liep rond in Burgers’ Zoo waar ik voor een afstudeeronderzoek de chimpansees observeerde. Deze dieren staan bekend om hun complexe sociale relaties. Zo kan een dominante man alleen met de hulp en goedkeuring van zijn groepsleden de leider zijn.

Tijdens een landerige middag vertelde een dierverzorger over een machtsvacuüm dat zich jaren geleden binnen de groep had voorgedaan. De mannelijke dieren lieten het afweten en als reactie had een paar vrouwelijke dieren de leiding genomen. Eén vrouw was overduidelijk dominant, een unieke situatie. Onnatuurlijk gedrag, vonden de overwegend mannelijke wetenschappers en dierverzorgers die verantwoordelijk waren voor het welzijn van de groep. Ze grepen in. De natuur had hier overduidelijk een zetje in de goeie richting nodig. De dominante vrouw werd tijdelijk geïsoleerd waarna het de mannen inderdaad lukte om hun patriarchaat te herstellen.

Mannelijke loyaliteit, realiseerde ik me, beperkt zich niet tot de eigen soort.

Pas toen ik een tijdje geleden Anders (2022) las, het laatste boek van gedragsbioloog Frans de Waal, begon ik die loyaliteit te begrijpen. De aandacht van mannen, betoogt hij overtuigend, wordt grotendeels geabsorbeerd door andere mannen. Enerzijds omdat iedere man altijd rekening moet houden met een (fysiek) conflict met een andere man. Anderzijds kan zo’n conflict juist vermeden worden door het sluiten van vriendschap met andere mannen. Deze dwingende vorm van selectieve aandacht noemt hij ‘mannenmatrix’ (met als vrouwelijke tegenhanger ‘vrouwenmatrix’): ‘mannen maken deel uit van een exclusief netwerk waarin ze zich automatisch afstemmen op leden van hun eigen sekse.’ Eliza’s broers zijn zo goed op elkaar ingespeeld dat ze wel een vijfkoppig monster lijken. Hun band is zo sterk dat zelfs hun vader op een gegeven moment geen vat meer op ze heeft.

Dat iets ‘natuurlijk’ is en daarom ‘goed’, is misschien wel hét misverstand van de eeuw

Ik denk aan mijn eigen neiging om me in werksituaties tot vrouwen te richten. Maar dat iets evolutionair te verklaren is, rechtvaardigt helemaal niets. Dat iets ‘natuurlijk’ is en daarom ‘goed’, is misschien wel hét misverstand van de eeuw. Biologisch determinisme, weten we inmiddels, is levensgevaarlijk. Ik vond die broers meestal stomvervelend, met hun eensgezinde meningen, hun privileges, hoe effectief ze Eliza buitensluiten, omdat ze een meisje is. Toch zijn het wel háár broers, ze zijn alles wat ze heeft. Ze wil bij het broederschap horen en daarom moet ze op de jongens lijken.

Iedereen is het erover eens dat meisjes en vrouwen met kort haar er mannelijker uitzien. Maar er zijn tal van redenen om zoiets na te streven. Bijvoorbeeld omdat je geen enkele herkenning voelt met je vrouwenlichaam, voortkomend uit een zeer lijfelijke dissonantie. Soms is er sprake van een ondefinieerbare afkeer van de (cultureel bepaalde) vrouwelijke expressie. Wat ik bedoel te zeggen, is dat ik er als kind al een hekel aan had om schattig gevonden te worden. Schattig maakt klein en ongevaarlijk. Ik verzon allerhande redenen om geen jurkjes te hoeven dragen. Jurkjes hadden geen zakken, waar moest ik mijn gevonden stenen in bewaren? Daar was mijn moeder gevoelig voor, de jurkjes bleven in de kast.

Natuurlijk was er meer aan de hand, er is altijd meer aan de hand, maar daar had ik nog geen woorden voor. Jongens, in hun blauwe kleren waar niets bijzonders aan was, gingen op tussen de andere jongens, konden in die schijnbare anonimiteit hun gang gaan, vuur stoken, wegrennen, jatten. Iets in die vrije esthetiek trok me enorm aan. Dit wordt prachtig beschreven in de essaybundel Een echte ouder van Eke Krijnen (2024). Het haar van de verteller, een meisje van een jaar of tien, is min of meer toevallig voor het eerst geknipt zoals dat van haar broer: ‘In één van de ramen van de boot zag ik mijzelf. Ik droeg een ruim rood shirt en een korte spijkerbroek van mijn broer. Mijn haar piekte warrig alle kanten op, mijn oren waren vrij geknipt, ik had kleine bakkebaarden. Kijk nou wat een leuke jongen ik ben! (…) De rest van de dag probeerde ik steeds een glimp van mezelf op te vangen, in het water, in de spiegel op de wc, de zijspiegels van de auto.’

Bij Eliza is er iets anders aan de hand. Zij knipt haar vlechten af om op haar broers te lijken maar ook uit pure noodzaak. Ze is op de vlucht voor haar stiefmoeder en vader. Ze moet voor Krekel zorgen en haar broers redden. De wereld, dat is bekend, is nu eenmaal makkelijker te bevechten als je een jongen bent. Ze wil met andere woorden niet per se een jongen zijn, ze wil hun privileges. Daartoe zal ze het meisje moeten doden. Dat gaat in stappen: eerst draagt ze een jongensjas, is ongehoorzaam en loopt weg met haar broertje, laat tatoeages zetten, verlaagt haar stem, steelt voedsel. Dan volgen de afgeknipte vlechten. Haar laatste troef: ze overtuigt de schipper om haar en Krekel mee naar zee te nemen. Eindelijk gaan ze op weg naar de Witte Kliffen.

Die Witte Kliffen kennen we ook uit Lampje. Al stopte het verhaal daar, op het moment dat het schip uitvoer. Als lezer bleef je achter met een overbekend, onvervuld verlangen. Schaap had het daarbij kunnen laten. Maar Eliza en Krekel gáán gewoon en ik was opgetogen. De Witte Kliffen, waarvan je vermoedt dat niet alleen haar broers maar ook alle gevleugelden, staartigen en halven er wonen! Het verhaal krijgt op dat moment een extra verdieping, want eenmaal op zee, blijken Eliza en Krekel niet meer dezelfde te zijn. Eliza heeft een missie en het is nota bene de boze stiefmoeder die haar op dat idee bracht: ‘Doen? Meisjes kunnen niks doen. Brandnetels plukken ja. En truien breien. En verder hun kop houden, dát kunnen ze.’

Dus Eliza zwijgt. Ze wordt prachtig enigmatisch en dwingt daarmee respect af. Krekel schudt ondertussen zijn hulpeloosheid van zich af en is vanaf nu degene die voor hen beiden praat.

De vrouw die het zwijgen wordt opgelegd heeft een lange, culturele geschiedenis, evenals haar zuster met het korte haar. De stiefmoeder staat in die traditie. Maar Eliza ondergaat een heel andere transformatie, misschien wel een spirituele. Met blote handen bewerkt ze brandnetels en ze geeft geen kik, ondanks de pijn. Wie au zegt is af, herinnert ze zich van haar broers. Ik las er bijna een vorm van penitentie in. Maar het is de stilte die haar boven zichzelf doet uitstijgen. Want vanaf dit moment speelt de kwestie jongen/meisje geen rol meer. Ze bereikt een soort nulpunt.

Af en toe schrok ik op uit mijn leeskoorts, realiseerde ik me wat deze kinderen allemaal te verduren hebben. Die vader, wat een slampamper. Laat zich volledig betoveren door zijn nieuwe geliefde, vergeet het lot van zijn kinderen, ontkent het bestaan van zijn jongste zoon, Krekel. Niemand wordt ter verantwoording geroepen (al zou je dat soms best willen). Maar het is uiteindelijk niet nodig want deze kinderen zijn geen slachtoffers. Er staat ze iets te doen. Want naar de Witte Kliffen gaan, dat moet je echt willen. Liever dan wat dan ook.

Verder lezen: