WILLEMSTAD / KRALENDIJK – Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelt dat niet is bewezen dat de olie die in beslag is genomen bij Bonaire Petroleum Corporation (Bopec) en bij Refineria Isla Curaçao eigendom is van de Venezolaanse staat. Schuldeiser Huntington Ingalls kan zich daardoor niet verhalen op deze olie. Het Hof bevestigt daarmee, na terugwijzing door de Hoge Raad, eerdere uitspraken van de gerechten in eerste aanleg.
Huntington probeert al jaren betaling af te dwingen van een arbitrale schadevergoeding van ruim honderd miljoen dollar die Venezuela verschuldigd is. Daartoe legde het bedrijf beslag op olie die lag opgeslagen op Bonaire en Curaçao, in de veronderstelling dat deze toebehoorde aan de Venezolaanse staat. Bopec en Isla verklaarden echter dat zij geen olie van Venezuela onder zich hadden, waarop Huntington een betwistingsprocedure begon.
Het Hof stelt vast dat weliswaar vaststaat dat de olie afkomstig is uit Venezuela en wordt ingezet bij leveringen aan China, maar dat dit onvoldoende is om aan te nemen dat de staat Venezuela op het moment van beslag nog eigenaar was. Volgens het Hof is het gebruikelijk dat olie na winning in eigendom overgaat op andere partijen, zoals het staatsoliebedrijf Petróleos de Venezuela of diens dochtermaatschappijen.
Ook het betoog van Huntington dat Petróleos de Venezuela en zijn dochterbedrijven juridisch vereenzelvigd moeten worden met de Venezolaanse staat, wordt verworpen. Het Hof oordeelt dat naar Venezolaans recht geen grond bestaat om het identiteitsverschil tussen de staat en deze ondernemingen weg te denken. Dat de bedrijven deel uitmaken van dezelfde economische groep is daarvoor onvoldoende.
Met deze uitspraken komt een einde aan pogingen van Huntington om via beslag op olie in het Caribisch gebied betaling af te dwingen. De beslissingen zijn van belang voor andere schuldeisers die proberen Venezolaanse staatsactiva buiten Venezuela te claimen.