“Humberto Tan hoorde daar niet te zijn en wij als kijker helemaal niet”
Interviewen is als schaken: je openingszet bepaalt voor een groot deel hoe de rest van het spel verloopt. Dinsdagavond begon Humberto Tan zijn gesprek met Martijn Krabbé met een losse kreet: “Veertig jaar”, de tijd dat hij en de geïnterviewde elkaar kennen. Ongetwijfeld was het de bedoeling om de kijker met die opmerking duidelijk te maken dat dit een gesprek was tussen twee oude vrienden.
Nog voordat ik kon bedenken of veertig jaar nou lang is, corrigeerde Krabbé de interviewer echter. Ze hadden elkaar in die jaren eigenlijk ook weer niet zó veel gezien. Niet dat ze elkaar haten, haastte hij zich te zeggen. De rest slikte hij in, vermoedelijk om het niet ongemakkelijker te maken dan nodig was.
Voor de oplettende kijker was dat genoeg om zich af te vragen: als deze twee mannen elkaar eigenlijk helemaal niet zo goed kennen, waarom zat Krabbé hier dan?
Van de week moest ik er toevallig al aan denken omdat Linda de Mol vertelde dat zij zich sinds het gedoe met haar ‘vieze Jeroentje’ een soort nationale hotline voelt voor bedrogen vrouwen. Nu spookte de anekdote opnieuw door mijn hoofd: mensen die in de revalidatiekliniek aan wijlen Martine Bijl vertelden hoe fijn ze het vonden dat zij óók een hersenbloeding had gehad.
Bijls frustratie was volkomen begrijpelijk. Weinig BN’ers zijn zo masochistisch dat ze het fijn vinden als hun lijden wordt omgezet in een vreemd soort publiek comfort. Iedereen, ook de sterren, heeft in zo’n situatie behoefte aan privacy.
Laten we niet vergeten dat Martijn Krabbé er een kleine twee jaar geleden nog voor koos om in eerste instantie juist heel weinig naar buiten te brengen over zijn ziekte. Pas na een jaar was hij er klaar voor om bekend te maken dat hij niet meer beter zou worden.
En nu zat hij daar, tegenover Humberto Tan in zijn eigen keuken, een decor zonder ontsnappingsmogelijkheden, te vertellen dat die slopende ziekte, die zelfs taalvirtuoos Martijn soms naar woorden laat zoeken, ook goede dingen teweeg had gebracht. “Mijn leven is nu eigenlijk zoals het altijd al had moeten zijn”, vertelde hij. “Ik heb het heel erg voor mijn gevoel verspild. Je raast maar door, en je staat nooit eens ergens bij stil. En als je dat vaker doet, dan zie je hoe mooi dat is.”
Begrijp me niet verkeerd: ik geloof absoluut dat hij meent wat hij zegt. Maar ik voelde me ook een uur lang een ontzettende voyeur. Humberto Tan hoorde daar niet te zijn en wij als kijker helemaal niet. Het was alsof we iemands dagboek hadden opengeslagen terwijl hij zelf naar de wc was. En om de een of andere reden verwachten we van een tv-icoon dat hij dan bij terugkomst zegt: “Is prima hoor, lees maar even verder.”
Misschien was dit wel het meest kerstige interview van het jaar. Niet vanwege de boodschap, maar vooral omdat wij snakten naar iets om vast te houden, iets om over te kunnen praten tijdens het gourmetten. En Martijn Krabbé, professioneel tot het bittere einde, gaf ons dat. De vraag is alleen of wij wellicht iets minder hadden moeten vragen.
In hetzelfde interview sprak Martijn over een bijzonder moment dat hij met zijn gezin beleefde.